Home

Centrale Raad van Beroep, 03-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:22, 16/7251 WAO-VV

Centrale Raad van Beroep, 03-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:22, 16/7251 WAO-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 januari 2017
Datum publicatie
7 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:22
Zaaknummer
16/7251 WAO-VV

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Geen sprake van een spoedeisend belang in financieel opzicht bij het treffen van de gevraagde voorziening.

Uitspraak

16/7251 WAO-VV

Datum uitspraak: 3 januari 2017

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. A.R. Kellerman, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2016, 16/4459 en 16/4988 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie gegeven op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van afwezigheid, ter zitting niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.

Het Uwv heeft appellant met ingang van 21 maart 1989 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. De gemeente Vlissingen heeft verzoeker per 22 september 2014 in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd als “Vertrokken Onbekend Waarheen” (VOW). Bij brief van 3 november 2014 heeft het Uwv verzoeker verzocht zich vóór 15 december 2014 in te schrijven bij de gemeente waar hij woont. Hieraan heeft verzoeker geen gevolg gegeven. Bij besluit van 19 december 2014 heeft het Uwv de betaling van de WAO-uitkering van verzoeker gestopt vanaf 1 december 2014, omdat geen melding van inschrijving bij een gemeente is ontvangen en verzoeker niet heeft doorgegeven dat hij in het buitenland woont of dat hij een conflict heeft met de gemeente over zijn inschrijving. Verzoeker heeft op 19 januari 2015 contact gehad met het Uwv, waarbij hij nogmaals is gewezen op zijn plicht zich in te schrijven bij een gemeente en bij uitzondering is afgesproken dat de WAO-uitkering voorlopig wel zal worden uitbetaald, ervan uitgaande dat verzoeker zich zo snel mogelijk laat inschrijven.

1.2.

Bij brief van 11 april 2016 heeft het Uwv verzoeker geïnformeerd dat bekend is geworden dat hij (nog steeds) niet staat ingeschreven in BRP van zijn gemeente en hem verzocht zich vóór 23 mei 2016 in te schrijven bij de gemeente. Bij brief van 10 mei 2016 heeft verzoeker het Uwv laten weten dakloos te zijn en dat hij geen adres heeft in de gemeente Vlissingen.

1.3.

Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het Uwv de betaling de WAO-uitkering van verzoeker vanaf 1 juni 2016 gestopt. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

1.4.

Voordat dit verzoek door de rechtbank is behandeld heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 24 mei 2016 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat verzoeker ruimschoots de tijd heeft gehad om zich te laten inschrijven bij de gemeente. Omdat dat niet is gebeurd, is het Uwv op grond van de WAO verplicht de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op te schorten.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

3.1.

In hoger beroep heeft verzoeker tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat zijn WAO-uitkering niet mag worden opgeschort omdat in zijn geval artikel 52 van de WAO buiten toepassing moet worden gelaten. Het is voor hem vanwege een overmachtssituatie niet mogelijk zich in te schrijven in de BRP, omdat hij van geen enkel persoon toestemming krijgt zich in te schrijven op diens adres. De gemeente Vlissingen heeft als beleid dat ook voor het verkrijgen van een briefadres een dergelijke toestemming nodig is. De opschorting van de WAO-uitkering is volgens verzoeker in strijd met onder meer artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).

3.2.

Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in een financiële noodsituatie verkeert en deze situatie zonder het treffen van een voorziening zal verslechteren. Hij is dakloos en leidt een zwervend bestaan nu hij geen uitkering (meer) ontvangt. Verzoeker kan niet meer voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

3.3.

Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Het Uwv heeft erop gewezen dat de wetgever met artikel 52 van de WAO heeft beoogd druk uit te oefenen op de uitkeringsgerechtigde zich in te schrijven in de BRP. Indien de gevraagde voorziening wordt toegewezen wordt dit doel nimmer bereikt.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb, kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak als hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Mede gelet op wat partijen in de hoofdzaak hebben aangevoerd, zal de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid geen gebruik maken.

4.3.

Verzoeker heeft gevraagd om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het voor behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening verschuldigde griffierecht. Verzoeker heeft sinds de stopzetting van de betaling van zijn WAO-uitkering geen bron van inkomsten, zodat dit verzoek onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) wordt toegewezen.

4.4.

De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb spitst zich toe op de vraag of sprake is van een spoedeisend belang in financieel opzicht bij het treffen van de gevraagde voorziening.

4.5.

In artikel 52, eerste lid, van de WAO is bepaald dat het Uwv als bij hem een adres van de ontvanger van een WAO-uitkering in Nederland bekend is, maar in de BRP de vermelding VOW is opgenomen, de ontvanger van de uitkering een redelijke termijn stelt om de afwijkende registratie ongedaan te maken. Op grond van het tweede lid van artikel 52 schort het Uwv de betaling van de uitkering op wanneer na afloop van deze termijn de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de BRP niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders (college) van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen. In het derde lid is bepaald dat de opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de ontvanger in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de BRP is opgenomen.

4.6.

In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel UWV opschorting betaling bij vertrek naar onbekende bestemming (Stcrt. 25 juli 2014, 20784) is onder meer bepaald dat opschorting in verband met de afwijkende registratie niet plaatsvindt of wordt beëindigd als de verzekerde aantoont dat hij bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van het college die tot gevolg heeft dat de afwijkende registratie niet ongedaan wordt gemaakt.

4.7.

Het Uwv heeft met het besluit van 24 mei 2016, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, een tijdelijke situatie doen ontstaan, die door verzoeker zelf kan worden beëindigd door zich in te schrijven bij een gemeente, voor zover nodig middels het aannemen van een briefadres. De WAO-uitkering zal dan met terugwerkende kracht worden uitbetaald. Verzoeker heeft niet inzichtelijk gemaakt welke omstandigheden in de weg staan aan een inschrijving in de BRP van de gemeente Vlissingen of van de gemeente Amsterdam, waar hij volgens eigen zeggen verblijft. Onvoldoende is gebleken dat verzoeker de problemen rondom zijn inschrijving in de BRP, met of zonder hulp van derden, niet adequaat kan oplossen. Het alleen benoemen van de omstandigheid dat een kennis in Vlissingen hem geen toestemming geeft voor inschrijving op diens adres, is daartoe onvoldoende.

4.8.

Verder is niet gebleken dat verzoeker bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van het college van de gemeente Vlissingen, die tot gevolg heeft dat de registratie VOW in de BRP niet ongedaan is gemaakt. Verzoeker heeft wel een kopie ingebracht van een bezwaarschrift dat door hem zou zijn verzonden, maar niet kan worden vastgesteld dat een bezwaar van verzoeker door de gemeente Vlissingen is ontvangen en in behandeling is genomen. Indien sprake is van een lopende bezwaarprocedure bij of een lopende beroepsprocedure tegen de gemeente Vlissingen kan verzoeker de opschorting van zijn

WAO-uitkering doen eindigen door bewijsstukken daarvan aan het Uwv te verstrekken.

4.9.

Voor het inwilligen van zijn verzoek op grond van een spoedeisend belang in financieel opzicht ziet de voorzieningenrechter gelet op wat is overwogen in 4.7 en 4.8 geen aanleiding. Wat verzoeker heeft aangevoerd over strijd met het EVRM en het IVBPR behoeft dan ook in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening geen bespreking.

4.10.

Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2017.

(getekend) M. Greebe

(getekend) R.I. Troelstra

IvR