Home

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5035, 15/2179 AW

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5035, 15/2179 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 december 2016
Datum publicatie
29 december 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:5035
Zaaknummer
15/2179 AW

Inhoudsindicatie

Nu appellant meermalen aan de hand van concrete voorbeelden duidelijk is gemaakt op welke punten zijn functioneren tekortschoot, hij voldoende kansen heeft gekregen om zijn functioneren te verbeteren en hij deze kansen niet heeft benut, was het college bevoegd aan appellant ongeschiktheidsontslag te verlenen.

Uitspraak

15/2179 AW

Datum uitspraak: 22 december 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

19 februari 2015, 14/3590 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Willemsen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft mr. N. Adnani, advocaat, de gronden van het hoger beroep ingediend.

Namens het college heeft mr. M.P. Hofkes een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Adnani. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hofkes en drs. M.C. Hagenaar.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is per 1 augustus 2010 aangesteld in tijdelijke dienst bij wijze van proef tot

1 augustus 2011 in de functie van medewerker handhaving (salarisschaal 9). Per 1 augustus 2011 is appellant in vaste dienst aangesteld in diezelfde functie.

1.2.

Op 26 augustus 2011 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden. In het verslag daarvan is onder meer vermeld dat appellant zich nog verder kan ontwikkelen op de competenties communicatie en het geven van feedback.

1.3.

Op 20 maart 2012 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden over de periode

1 oktober 2011 tot 19 maart 2012. Bij het onderdeel ontwikkeling competenties is onder meer vermeld: “Op het gebied van samenwerking, en je rol daarin pakken, mag [appellant] zich best wat meer profileren, positioneren t.o.v. zijn collega’s. Op dit punt kan hij zich verder versterken. Deze competentie is nu voldoende ontwikkeld. Als hij zich versterkt op het gebied van het invullen van de regiefunctie (zowel binnen, en met name als het gaat om contacten en overleg buiten de afdeling) en het nemen van initiatieven kan hij zich doorontwikkelen naar volledige taakvolwassenheid binnen zijn functie.” Appellant heeft het verslag van het beoordelingsgesprek vanwege de aangehaalde passage voor gezien getekend. Hij heeft geen rechtsmiddelen tegen deze beoordeling aangewend.

1.4.

Op 14 januari 2013 en 21 januari 2013 hebben functioneringsgesprekken plaatsgevonden met teamleider H en afdelingshoofd B. In het verslag van die gesprekken is onder meer vermeld dat appellant grote betrokkenheid heeft bij zijn werkzaamheden, maar dat dit niet goed uit de verf komt doordat hij niet helder communiceert. De verbeterpunten die in het beoordelingsgesprek aan de orde kwamen zijn nog steeds aan de orde. Daardoor komen kennis en vaardigheden onvoldoende tot uiting. H en B hebben appellant geadviseerd om voor noodzakelijk geachte verbetering van zijn communicatie gebruik te maken van het bedrijfsmaatschappelijk werk of van een coach.

1.5.

Op 24 mei 2013 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden over de periode 20 maart 2012 tot 24 mei 2013. De aspecten communicatie, organisatievermogen en politiek-bestuurlijke sensitiviteit zijn beoordeeld als onvoldoende. In het verslag is vermeld dat onder meer de wijze van communiceren van appellant een steeds groter probleem is, dat de communicatie over specifieke cases onvoldoende to the point is, dat de simpelste dingen uren discussie opleveren, dat de op zijn verzoek aangepaste gespreksverslagen uiteindelijk toch niet worden getekend, dat appellant veelvuldig is aangesproken op zijn manier van communiceren en dat hij gemaakte afspraken niet is nagekomen zonder inzichtelijk te maken waarom. Als eindoordeel is vermeld dat appellant op een aantal belangrijke aspecten niet voldoet aan de gestelde eisen en de afgesproken prioriteiten wat betreft werkuitvoering, functioneren en ontwikkeling niet nakomt. Verder is vermeld dat appellant onvoldoende heeft gedaan om zijn functioneren te verbeteren, nu hij heeft nagelaten om gebruik te maken van het bedrijfsmaatschappelijk werk of om een opleiding te volgen die had kunnen helpen bij het aanpakken van de geconstateerde verbeterpunten. Als doel voor de komende periode is geformuleerd, dat appellant positieve afspraken gaat maken en hard zal werken aan de genoemde verbeterpunten. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beoordeling.

1.6.

Op 12 juli 2013 heeft er op verzoek van B een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van de e-mailwisseling van eind juni en begin juli 2013 tussen appellant en B. In het gespreksverslag staat onder meer vermeld dat het niet tot invulling van de concrete verbeterpunten komt, omdat appellant na gevoerde gesprekken steeds weer in de contramine gaat tegen hetgeen besproken is, alle punten ter discussie stelt en niets wil aannemen.

1.7.

Bij brief van 21 oktober 2013 heeft het college aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt hem te ontslaan wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziekten of gebreken. Hierop heeft appellant zijn zienswijze gegeven. Bij besluit van 19 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 19 april 2014 ontslag verleend. Daarbij is vermeld, kort weergegeven, dat appellant op het gebied van communicatie, houding en gedrag tekortschiet en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden mogelijkheden om hierin verbetering te brengen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat aan appellant al vanaf het functioneringsgesprek van 26 augustus 2011 en bij herhaling te kennen is gegeven dat en waarom hij onvoldoende functioneert op met name de competentie communicatie, wat ook de competenties samenwerken, taakvolwassenheid, politiek-bestuurlijke sensitiviteit en prioriteiten stellen negatief heeft beïnvloed. Tijdens het beoordelingsgesprek van 24 mei 2013 zijn veel concrete voorbeelden genoemd. Aan appellant is een voldoende verbeterkans geboden, maar hij heeft geen (verder) gebruik gemaakt van het bedrijfsmaatschappelijk werk en de aangeboden coaching. Na de gesprekken op 14 en 21 januari 2013 kon het appellant duidelijk zijn dat hij een jaar de tijd kreeg om voldoende te gaan functioneren. Uit niets blijkt dat daarna verbetering is opgetreden.

3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het ontslag is gebaseerd op artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3254) moet het bestuursorgaan ongeschiktheid voor het vervullen van een functie - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn - aannemelijk maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.

4.2.

De Raad stelt vast dat appellant tegen de beoordelingen van 20 maart 2012 en 24 mei 2013 geen bezwaar heeft gemaakt, zodat deze in rechte vaststaan. Daarmee staan de gegeven oordelen als zodanig over de betrokken perioden vast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0505).

4.3.

Het college heeft aan de hand van voldoende concrete gedragingen van appellant aannemelijk gemaakt dat hij niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie vereist zijn. Het gaat hierbij vooral om de communicatie en om houding en gedrag. Al in het functioneringsgesprek van 26 augustus 2011 en het beoordelingsgesprek van maart 2012 is de communicatie van appellant als aandachtspunt benoemd. Vervolgens is in het beoordelingsgesprek van mei 2013 die communicatie als onvoldoende aangemerkt. In de verslagen van het beoordelingsgesprek en van het doelstellingengesprek, beide van 24 mei 2013, is dit met concrete gedragingen gestaafd. Daar komt bij dat het in het geding gebrachte e-mailverkeer het beeld bevestigt dat appellant steeds weer de discussie aangaat, terwijl dat niet leidt tot enig (ander) resultaat. Het college heeft terecht betoogd dat met appellant, die steeds in de achteruit schiet, geen beweging vooruit te maken valt. Als het gaat om houding en gedrag is appellant verweten dat hij niet juist heeft gehandeld in het kader van het project Leeweg, omdat hij zich daarbij erg eigenwijs heeft opgesteld. Voorts is hij aangesproken op zijn urenregistratie en het opnemen van verlof zonder voorafgaande toestemming, waarbij appellant ondanks herhaald verzoek van H heeft geweigerd zijn uren nader te specificeren, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat zijn urenstaat niet is goedgekeurd. Aldus heeft het college ook zijn oordeel over houding en gedrag met voldoende concrete voorbeelden duidelijk gemaakt.

4.4.

Het betoog van appellant dat hoge werkdruk en een nieuwe leidinggevende debet zijn aan zijn onvoldoende functioneren slaagt niet. Uit het verslag van de beoordeling van 24 mei 2013 blijkt weliswaar dat appellant de door hem ervaren werkdruk aan de orde heeft gesteld, maar dat hij die niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verder is in de gedingstukken geen aanknopingspunt te vinden voor het feit dat hoge werkdruk een oorzaak was van de verweten communicatie en houding en gedrag. Hetzelfde geldt voor de wisseling van leidinggevende; appellant heeft dit betoog niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De stelling van appellant dat zijn communicatie naar externe partners wel voldeed, doet niet af aan de constateringen van het college waar het de communicatie binnen de eigen organisatie betreft.

4.5.

De Raad is verder van oordeel dat appellant voldoende verbeterkans is geboden. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank onder 6.3 van de aangevallen uitspraak en maakt die tot de zijne. Daar komt nog bij dat appellant ook in de periode tussen het beoordelingsgesprek van 20 maart 2012 en de gesprekken van 14 en 21 januari 2013 de mogelijkheid is geboden zich te verbeteren door het volgen van cursussen. Op 15 oktober 2012 heeft appellant echter te kennen gegeven een en ander af te slaan, teneinde prioriteit te geven aan het primaire werk. Dit heeft appellant ook gedaan bij het aanbod van bedrijfsmaatschappelijk werk en coaching. Gezien het voorgaande kan appellant niet gevolgd worden in zijn betoog dat hem alsnog een verbeterkans had moeten worden gegeven.

4.6.

Nu appellant meermalen aan de hand van concrete voorbeelden duidelijk is gemaakt op welke punten zijn functioneren tekortschoot, hij voldoende kansen heeft gekregen om zijn functioneren te verbeteren en hij deze kansen niet heeft benut, was het college bevoegd aan appellant ongeschiktheidsontslag te verlenen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

5. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en M. Kraefft en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2016.

(getekend) J.N.A. Bootsma

(getekend) A. Mansourova