Home

Centrale Raad van Beroep, 15-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:33, 13-2735 AW

Centrale Raad van Beroep, 15-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:33, 13-2735 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 januari 2015
Datum publicatie
16 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:33
Zaaknummer
13-2735 AW

Inhoudsindicatie

Ontslag wegens ongeschiktheid voor de verdere vervulling van haar functie, anders dan door ziekte of gebreken. Het college had het recht van appellante te verlangen dat zij haar functie op het niveau van de formatieve schaal zou uitoefenen. Van het college kon niet worden gevergd appellante toe te staan haar functie blijvend op het niveau van de aanloopschaal te vervullen. Voorts bestaan geen aanwijzingen dat het ontwikkelingstraject appellante om andere redenen is aangeboden dan om haar de mogelijkheid te geven haar functioneren te verbeteren.

Uitspraak

13/2735 AW

Datum uitspraak: 15 januari 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

11 april 2013, 12/5057 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 7 februari 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Stb. 2013, 76) is het college in de plaats getreden van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam (dagelijks bestuur), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van college, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan het dagelijks bestuur.

Namens appellante heeft mr. A.K. Koornneef hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Koornneef. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Helvrich en ing. L.J. Flier.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was sinds 2002 werkzaam voor[stadsdeel] van de gemeente Amsterdam. Zij was aanvankelijk werkzaam in de functie van ontwerpassistent. Met ingang van

1 september 2005 is zij bevorderd naar de functie van ontwerper Openbare Ruimte, salarisschaal 9. In 2009 is een nieuw functiewaarderingssysteem van kracht geworden. De functie van ontwerper is toen aan de hand van de nieuwe normfunctie medewerker realisatie C met functieschaal 10 gewaardeerd. Omdat het inhoudelijk een ongewijzigde functie betrof, is appellante met ingang van 1 maart 2009 geplaatst in de functie van medewerker realisatie C in de unit Realiseren op de afdeling Ruimtelijke Plannen. Appellante werd daarbij ingeschaald in aanloopschaal 9, omdat zij nog niet functioneerde op het schaal 10 niveau van deze functie. Tot haar taken behoorden onder meer het onder leiding van een projectleider zelfstandig en in teamverband ontwerpen van ruimtelijke plannen binnen een vastgestelde opdracht en het leveren van bijdragen aan offertes.

1.2.

Omdat bij het management van de afdeling Ruimtelijke Plannen en bij de projectleiders het beeld bestond dat appellante niet functioneerde op het niveau van haar functie, heeft het college haar in september 2009 het aanbod gedaan een ontwikkelingstraject te volgen. Appellante heeft dat aanbod geaccepteerd. In het kader van dat traject heeft een assessment plaatsgevonden, is appellante begeleid door een coach, hebben de projectleiders appellante structureel feedback gegeven over haar activiteiten voor de diverse projecten en heeft de leidinggevende op basis van rapportages van de projectleiders met appellante voortgangsgesprekken gevoerd. Daarnaast heeft appellante deelgenomen aan een cursus persoonlijke effectiviteit.

1.3.

Op 13 april 2011 en 12 december 2011 hebben resultaatsbeoordelingsgesprekken met appellante plaatsgevonden over de periode van 26 mei 2010 tot 13 april 2011, respectievelijk die van 14 april 2011 tot 12 december 2011. Het resultaat van die beoordelingen was onvoldoende. Bij besluiten van 20 december 2011 en 23 april 2012 heeft het college de bezwaren van appellante tegen beide beoordelingen ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten heeft appellante geen beroep ingesteld.

1.4.

Bij brief van 21 december 2011 heeft het college zijn voornemen tot ontslag geuit en appellante in de gelegenheid gesteld daarover haar zienswijze te geven. Van deze gelegenheid heeft appellante geen gebruik gemaakt. Vervolgens heeft het college bij besluit van 30 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2012 (bestreden besluit), appellante met toepassing van artikel 12.12, aanhef en onder a, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) met ingang van 1 oktober 2012 ontslag verleend op de grond dat appellante ongeschikt is voor de verdere vervulling van haar functie, anders dan door ziekte of gebreken.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van 12.12, aanhef en onder a, van de NRGA kan de ambtenaar geheel of gedeeltelijk worden ontslagen als hij ongeschikt of onbekwaam is voor de verdere vervulling van zijn functie, anders dan door ziekte of gebreken.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.

4.3.

Het college heeft het ontslag gebaseerd op de feiten en omstandigheden die ook de grondslag vormden voor de na bezwaar gehandhaafde beoordelingen van 13 april 2011 en

12 december 2011, die in rechte onaantastbaar zijn geworden. Uit die feiten en omstandigheden komt het beeld naar voren dat appellante weliswaar voor diverse projecten producten heeft afgeleverd, maar dat zij niet is gebleven binnen de vastgestelde uren van de offerte. Ook heeft appellante de in het kader van haar ontwikkelingstraject geformuleerde leerdoelen op het terrein van communicatie, professionaliteit, het scheiden van hoofd- en bijzaken, oordeelsvorming, inlevingsvermogen en inzicht onvoldoende gerealiseerd om te kunnen functioneren op het niveau van haar functie. Daarbij zijn steeds concrete voorbeelden genoemd.

4.4.

Appellante heeft in hoger beroep de reeds in eerste aanleg aangevoerde beroepsgrond herhaald dat kort nadat zij de vriendschap met haar toenmalige leidinggevende had verbroken, het college voor het eerst een probleem had met haar functioneren. Kennelijk heeft appellante daarmee willen betogen dat de ongeschiktheid voor het vervullen van haar functie niet de werkelijke reden voor haar ontslag was. De rechtbank heeft in overweging 3.4 van de aangevallen uitspraak deze beroepsgrond terecht en op goede gronden verworpen.

4.5.

Appellante heeft verder aangevoerd dat zij al vanaf 1 september 2005 als ontwerper en vanaf 1 maart 2009 in de inhoudelijk ongewijzigde functie medewerker realisatie C werkzaam was en dat zij pas in september 2009 is geconfronteerd met klachten van projectleiders over het niveau waarop zij functioneert. Voor zover appellante daarmee heeft willen betogen dat zij niet wegens ongeschiktheid kan worden ontslagen, slaagt dit betoog niet. De omstandigheid dat mogelijk gedurende een langere periode in het verleden geen klachten over het functioneren van appellante zijn geuit, betekent niet dat van een ontslag wegens ongeschiktheid geen sprake kan zijn. Overigens moet worden vastgesteld dat appellante in het verleden niet steeds goed heeft gefunctioneerd. Opmerking verdient in dit verband dat in de op 11 september 2006 en 7 februari 2008 vastgestelde beoordelingen in verband met urenoverschrijdingen kritische kanttekeningen zijn geplaatst bij de productiviteit en het kostenbewustzijn van appellante. Voorts was appellante ermee bekend dat zij vanaf 1 maart 2009 volgens aanloopschaal 9 werd beloond omdat zij nog niet functioneerde op het schaal 10 niveau van haar functie.

4.6.

Appellante heeft verder aangevoerd dat haar ontwerpen allemaal zijn uitgevoerd. Volgens appellante is het ondenkbaar dat haar ontwerpen zouden zijn gerealiseerd als zij daadwerkelijk disfunctioneerde. Deze beroepsgrond faalt. Het college heeft aan het ontslag van appellante niet ten grondslag gelegd dat haar ontwerpen onder de maat zouden zijn. Integendeel. Zo wordt in de beoordeling van 13 april 2011, waarop het ontslag mede is gebaseerd, appellante geprezen om haar zeer creatieve inbreng. Dat appellante kwalitatief goede producten heeft afgeleverd, betekent echter nog niet dat appellante geschikt is voor haar functie.

4.7.

Appellante heeft gesteld dat het college haar voor enkele projecten ten onrechte verwijt dat urenoverschrijdingen hebben plaatsgevonden. Deze stelling, wat daarvan ook zij, neemt niet weg dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante voor diverse andere projecten niet is gebleven binnen de vastgestelde uren. Zo heeft afdelingsmanager F in een memo over drie voor het werk van appellante representatieve projecten de urenoverschrijdingen geconcretiseerd. Appellante heeft ter zitting van de rechtbank erkend dat de door F aangehaalde overschrijdingen kloppen.

4.8.

Appellante heeft verder aangevoerd dat niet alleen zij, maar de hele afdeling niet aan de urenplanning voldeed en dat die overschrijdingen een structureel karakter droegen. Volgens appellante is het daarom niet terecht dat het college haar die urenoverschrijdingen verwijt. Deze beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat ook collega’s van appellante de urenplanning niet haalden, betekent niet dat urenoverschrijdingen van appellante niet mede ten grondslag gelegd mogen worden aan een ongeschiktheidsontslag als hier aan de orde. Appellante is duidelijk op de urenoverschrijdingen aangesproken en in de gelegenheid gesteld dit te verbeteren en daarin is zij niet geslaagd. Het college heeft ter zitting van de Raad weliswaar erkend dat het op de afdeling waar appellante werkte vaker voorkwam dat urenoverschrijdingen plaatsvonden, maar heeft daaraan toegevoegd dat bij urenoverschrijdingen ook de collega’s van appellante daarop zijn aangesproken. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.

4.9.

Gelet op wat onder 4.4 tot en met 4.8 is overwogen, en op de omstandigheid dat de beoordelingen van 13 april 2011 en 12 december 2011 in rechte vast staan, heeft appellante de door het college aan het ongeschiktheidsontslag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onvoldoende weersproken. Dat betekent dat het college heeft aangetoond dat appellante ongeschikt is voor het vervullen van haar functie.

4.10.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie als hier aan de orde, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.

4.11

Appellante heeft aangevoerd dat het college haar de verplichting heeft opgelegd het ontwikkelingstraject te volgen. Het college heeft haar voor het blok gezet: of ontslag of het volgen van het ontwikkelingstraject. Appellante heeft voor het kleinste kwaad gekozen omdat ontslag voor haar geen optie was. Voor zover appellante hiermee heeft willen betogen dat zij haar functie op het niveau van aanloopschaal 9 had kunnen blijven vervullen en dat het ontwikkelingstraject de oorzaak van haar ontslag is geweest, volgt de Raad haar niet. Het college had het recht van appellante te verlangen dat zij haar functie op het niveau van de formatieve schaal zou uitoefenen. Van het college kon niet worden gevergd appellante toe te staan haar functie blijvend op het niveau van de aanloopschaal te vervullen. Voorts bestaan geen aanwijzingen dat het ontwikkelingstraject appellante om andere redenen is aangeboden dan om haar de mogelijkheid te geven haar functioneren te verbeteren.

4.12.

Op grond van het voorgaande slaagt het hoger beroep niet zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2015.

(getekend) K.J. Kraan

De griffier is buiten staat te ondertekenen