Centrale Raad van Beroep, 20-10-2011, BU1926, 09-4253 AW
Centrale Raad van Beroep, 20-10-2011, BU1926, 09-4253 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2011
- Datum publicatie
- 27 oktober 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926
- Zaaknummer
- 09-4253 AW
Inhoudsindicatie
Verzoek om uitstel zitting is te laat gedaan. Ontslag wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie als hier aan de orde in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
Uitspraak
09/4253 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], thans wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juni 2009, 07/641 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht (hierna: stichting)
Datum uitspraak: 20 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2011. Appellante is niet verschenen. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A. Geerdink, advocaat te Woerden.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft in een faxbericht van 7 september 2009 de Raad verzocht de behandeling van deze zaak ter zitting van 8 september 2011 uit te stellen, dit “mede gelet op een ziekenhuisopname”. De Raad is in de eerste plaats, met verwijzing naar artikel 16, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006, van oordeel dat dit verzoek te laat is gedaan. Ervan uitgaande dat het niet om een spoedopname gaat - dit is niet gesteld - moet ervan worden uitgegaan dat appellante (veel) eerder dan op 7 september 2011 van de opname op de hoogte was. Overigens valt uit de motivering van het verzoek niet af te leiden of het gaat om een opname van appellante zelf en of deze op de huidige zittingsdag plaatsvindt. Gezien een en ander willigt de Raad het verzoek van appellante niet in.
2. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.1. Appellante kwam in 1967 als onderwijzeres in dienst van (de rechtsvoorgangers van) de stichting. Per 1997 werd zij als groepsleerkracht geplaatst bij de o.b.s. [naam school]. In juni 2005 kwam naar voren dat de situatie op die school onwerkbaar was geworden, wat werd toegeschreven aan het optreden van appellante: haar werd verweten slecht te communiceren met collega’s, ouders en leerlingen. Op verzoek van de stichting heeft appellante op 16 juni 2005 aan een assessment meegewerkt, waaruit naar voren kwam dat zij moeite had in haar werk met anderen om te gaan.
2.2. Na een periode van, achtereenvolgens, ziekte en schorsing, is appellante met ingang van 3 oktober 2005 in het kader van een verbetertraject voor de duur van zes maanden als leerkracht geplaatst op een andere school. Tijdens dit traject is appellante begeleid. Bij de eindevaluatie op 9 maart 2006 werd vastgesteld dat het functioneren van appellante onvoldoende was verbeterd. Omdat appellante zich op 13 maart 2006 had ziek gemeld, kon een opgemaakte beoordeling - die onvoldoende was - niet vastgesteld worden.
2.3. Na het voornemen daartoe te hebben geuit, waarop appellante schriftelijk heeft gereageerd, heeft de stichting haar bij besluit van 27 september 2006 met ingang van 1 oktober 2006 ontslag verleend op grond van artikel 4.7, aanhef en onder g, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs (CAO PO). Het bezwaar van appellante tegen dat besluit is bij besluit van 29 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Volgens artikel 4:7, aanhef en onder g, van de CAO PO kan - voor zover hier van belang - een werknemer ontslag worden verleend wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid.
4.2. De rechtbank heeft terecht in rechtsoverweging 2.14 van de aangevallen uitspraak, met vermelding van de juiste vaste rechtspraak van de Raad, overwogen dat bij ongeschiktheid als hier aan de orde sprake moet zijn van het bij de betrokken ambtenaar ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn, aan te tonen aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat bij appellante van een dergelijke, vastgestelde, ongeschiktheid voor het vervullen van de functie van leerkracht, sprake is. De onder 2.1 en 2.2 vermelde feiten laten dit uitkomen.
4.4. Naar vaste, in rechtsoverweging 2.15 van de aangevallen uitspraak genoemde, rechtspraak van de Raad is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie als hier aan de orde in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
4.5. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de stichting tegenover appellante aan die voorwaarden heeft voldaan. Appellant is immers in oktober 2005 de kans geboden om haar functioneren, waarop zij was aangesproken, te verbeteren. De Raad is niet gebleken dat deze kans voor appellante niet een reële kans is geweest.
4.6. De Raad overweegt tot slot dat het feit dat appellante zich op 13 maart 2006 heeft ziek gemeld, de bevoegdheid van de stichting niet aantast haar op grond van artikel 4.7, aanhef en onder g, van de CAO PO te ontslaan, zoals de stichting heeft gedaan. Dit is zo, nu vaststaat dat de gebleken ongeschiktheid van appellante voor het vervullen van haar functie niet in verband staat met de toen ingetreden ziekte.
5. Het hoger beroep van appellante treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.C. Nijeholt.
CVG