Home

Centrale Raad van Beroep, 12-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2758, 12/4923 WIA-S

Centrale Raad van Beroep, 12-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2758, 12/4923 WIA-S

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 augustus 2015
Datum publicatie
18 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2758
Zaaknummer
12/4923 WIA-S

Inhoudsindicatie

Overschrijding redelijke termijn. De Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,-.

Uitspraak

12/4923 WIA-S, 12/4924 WIA-S

Datum uitspraak: 12 augustus 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

de Staat der Nederlanden, de Minister van Veiligheid en Justitie (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 juli 2012, 10/2675 en 11/4293, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Bij uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3661, heeft de Raad op dit beroep beslist. Daarbij heeft de Raad het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.

Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Tevens is de zaak door de meervoudige kamer verwezen naar de enkelvoudige kamer. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In de uitspraak van 24 september 2014 is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn is geschonden.

2. De Raad komt nu tot de volgende beoordeling.

2.1.

De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van verzoeker gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van verzoeker van belang, zoals dat ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.

2.2.

Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH:1009) is de redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In die uitspraak heeft de Raad verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding is gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De in overweging 2.1 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven overschrijding van deze behandelingstermijn gerechtvaardigd te achten.

2.3.

Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vast staat dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 9 november 2009 tot de datum van de uitspraak van de Raad op 24 september 2014 vier jaar en ruim tien maanden zijn verstreken. De behandeling van het bezwaar heeft bijna 5 maanden geduurd, de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst op 4 mei 2010 tot de uitspraak op 26 juli 2012 twee jaar en ruim twee maanden en de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 3 september 2012 tot de datum van de uitspraak op 24 september 2014 twee jaar en bijna één maand. Hieruit volgt dat de redelijke termijn is geschonden in de rechterlijke fase. De Raad heeft noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van verzoeker aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn met tien maanden is overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Raad zal de Staat veroordelen tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.

3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,-.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.

(getekend) M. Greebe

(getekend) P. Boer

AP