Home

Centrale Raad van Beroep, 21-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:95, 13-562 WWB

Centrale Raad van Beroep, 21-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:95, 13-562 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 januari 2014
Datum publicatie
24 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:95
Zaaknummer
13-562 WWB

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

13/562 WWB

Datum uitspraak: 21 januari 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

27 december 2012, 12/2131 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (het college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Voor appellant is verschenen mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Bij besluit van 10 februari 2012 heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2012 verlaagd met 100% voor de duur van een maand.

1.3.

Bij besluit van 13 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift van 27 maart 2012 niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend. Appellant heeft voor de termijnoverschrijding geen verschoonbare reden gegeven.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.

4.1.

Tegen het besluit van 10 februari 2012 kon appellant uiterlijk op 23 maart 2012 bezwaar maken.

4.2.

Appellant heeft gesteld dat hij reeds op 14 maart 2012, en dus binnen de bezwaartermijn, tegen het besluit van 10 februari 2012 mondeling bezwaar heeft gemaakt bij het Meldpunt Preventie Huisuitzettingen (Meldpunt).

4.3.

Uit artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat uitsluitend schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak

9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239) is de schriftelijke weergave van mondeling kenbaar gemaakte bezwaren onder omstandigheden aan te merken als (voorlopig) bezwaarschrift. Anders dan appellant heeft betoogd, kan het afsprakenformulier van 14 maart 2012 van het Meldpunt naar inhoud en strekking niet als een dergelijk (voorlopig) bezwaarschrift worden aangemerkt. Uit dit formulier blijkt alleen dat appellant is doorverwezen naar de sociaal raadslieden. Daaruit is niet op te maken dat appellant tijdens het gesprek bij het Meldpunt heeft beoogd bezwaar te maken tegen het besluit van 10 februari 2012. Reeds om die reden kan het standpunt van appellant dat hij op 14 maart 2012 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 10 februari 2010 niet worden onderschreven.

4.4.

Dit betekent dat appellant niet tijdig tegen het besluit van 10 februari 2012 bezwaar heeft gemaakt.

4.5.

In de door appellant aangevoerde omstandigheid dat hij niet eerder een afspraak bij de sociaal raadslieden heeft kunnen krijgen, ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Appellant had zelf tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift kunnen indienen, dat hij desgewenst later had kunnen (laten) aanvullen. Dat hij dit uit eigen keuze dan wel wegens onbekendheid met de mogelijkheid om voorlopig bezwaar te maken niet heeft gedaan, zijn omstandigheden die voor risico van appellant komen. Op grond daarvan kan niet worden geoordeeld dat appellant niet in staat is geweest tijdig bezwaar te maken.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het college het bezwaar tegen het besluit van

10 februari 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt daarom niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2014.

(getekend) J.F. Bandringa

(getekend) S.K. Dekker

HD