Home

Centrale Raad van Beroep, 12-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:850, 13-1628 WW

Centrale Raad van Beroep, 12-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:850, 13-1628 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 maart 2014
Datum publicatie
17 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:850
Zaaknummer
13-1628 WW

Inhoudsindicatie

Intrekking WW-uitkering. Niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Voor zover zou moeten worden gezegd dat de beëindiging van de ten onrechte toegekende WW-uitkering een ontneming is in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol, is deze eigendomsontneming gerechtvaardigd. Vastgesteld wordt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden welke recht geven op betaling van een WW-uitkering, zodat, ook getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol, de uitkering in beginsel beëindigd mag worden.

Uitspraak

13/1628 WW

Datum uitspraak: 12 maart 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

14 februari 2013, 12/3415 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft wegens emigratie per 1 maart 2011 ontslag genomen uit zijn dienstbetrekking bij [naam ex-werkgever] te Haarlem ([ex-werkgever]). In zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft appellant vermeld in Tsjechië met zijn vrouw en kind te gaan samenwonen en daar werk te gaan zoeken.

1.2. Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Daarbij is vermeld dat appellant die uitkering krijgt tot en met 31 juli 2013, als er niets in zijn situatie verandert en dat hij die uitkering voor maximaal drie maanden naar Tsjechië kan exporteren. Bij besluit van 1 maart 2011 is appellant toestemming verleend om van 7 maart 2011 tot en met 6 juni 2011 in Tsjechië werk te zoeken. In een bijlage met richtlijnen voor de werkloze die naar een andere lidstaat van de Europese Unie vertrekt om daar werk te zoeken is vermeld dat bij terugkeer naar Nederland binnen zes maanden na beëindiging van de uitkering, die uitkering weer kan gaan lopen, indien opnieuw uitkering wordt aangevraagd, er nog recht op WW-uitkering bestaat en inschrijving bij UVW WERKbedrijf heeft plaatsgevonden.

1.3. [ex-werkgever] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 februari 2011. Bij beslissing op bezwaar van 7 juli 2011 is dit bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat er voor appellant geen recht op WW-uitkering bestaat, omdat hij, door ontslag te nemen, heeft nagelaten passende arbeid te behouden. De aanvraag voor een WW-uitkering had afgewezen moeten worden. De intrekking van de uitkering kan op grond van artikel 23 van de WW niet eerder plaatsvinden dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. Bij e-mail van 13 juli 2011 aan appellant heeft een medewerkster van het Uwv die beslissing als volgt toegelicht: “ Ik ben tot de conclusie gekomen dat aan u onterecht een WW-uitkering is verstrekt. Dit heeft voor u echter geen gevolgen. Wij vorderen de uitkering niet van u terug. Uw ex werkgever, [ex-werkgever], wordt tegemoet gekomen in de schade die hij heeft gehad ten gevolge van de onterechte toekenning. Het is namelijk zo dat een overheidswerkgever als het ware de uitkering voor u betaald. Dit is anders wanneer u een niet overheidswerknemer was geweest, dan had u zelf premies afgedragen.”.

1.4. Appellant heeft op 19 oktober 2011 opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. In die aanvraag heeft hij vermeld dat het niet gelukt is om in Tsjechië werk te vinden, dat hij zich weer in Nederland heeft gevestigd en hier snel weer werk wil vinden. Bij besluit van 3 november 2011 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering met ingang van 17 oktober 2011. Daarbij is vermeld dat appellant die uitkering krijgt tot en met 10 december 2013 als er niets in zijn situatie verandert.

1.5. Bij besluit van 30 januari 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 17 oktober 2011 met verwijzing naar de beslissing op bezwaar van 7 juli 2011. Over de periode van 17 oktober 2011 tot en met 25 december 2011 wordt een bedrag van € 4.470,50 als onverschuldigd betaald van appellant teruggevorderd. Aangezien de eerdere toekenning van WW-uitkering onterecht was, had appellant geen recht op voortzetting van de WW-uitkering met ingang van 17 oktober 2011 en heeft appellant deze uitkering volgens het Uwv ten onrechte ontvangen.

1.6. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 januari 2012 en beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 7 juli 2011. Bij besluit van 8 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat het appellant niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij geen recht had op uitkering. Het Uwv heeft de uitkering ingetrokken met ingang van 31 januari 2012, de terugvordering over de periode van 17 oktober 2011 tot en met 25 december 2011 herroepen en de kosten van het bezwaar vergoed tot een bedrag van € 437,-. Appellant heeft zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van 7 juli 2011 ingetrokken.

1.7. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn WW-uitkering per

31 januari 2012 en tegen de door het Uwv toegekende vergoeding voor in bezwaar gemaakte kosten. Volgens appellant is hem vier maal ondubbelzinnig toegezegd dat hij aanspraak heeft op WW-uitkering. Hij heeft daarbij verwezen naar de besluiten van 28 februari, 1 maart en

3 november 2011 en naar de e-mail van 13 juli 2011. De intrekking is volgens hem in strijd met het vertrouwensbeginsel en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol).

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit uitsluitend vernietigd voor zover daarin een vergoeding is toegekend voor de kosten in bezwaar en, zelf voorziend, het bedrag van die kosten vastgesteld op € 874,-. Volgens de rechtbank heeft het Uwv met het besluit van 30 januari 2012 niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep zijn beroepsgronden herhaald.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De mededelingen die zijn gedaan in de besluiten van 28 februari, 1 maart en 3 november 2011 over de (maximale) uitkeringsduur van de WW-uitkering bevatten een voorbehoud van geen verandering in de omstandigheden van appellant en kunnen daarom niet worden beschouwd als een ongeclausuleerde toezegging, waaraan een gerechtvaardigde verwachting kan worden ontleend dat de WW-uitkering ongewijzigd zal worden voortgezet tot de daarin genoemde data. Bij het besluit van 1 maart 2011 is een bijlage gevoegd. Daarin staat wanneer en hoe lang herleving van de uitkering nog mogelijk is. Het betreft algemene informatie voor werklozen die met behoud van WW-uitkering naar een andere lidstaat van de Europese Unie vertrekken. Aan die informatie heeft appellant geen gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen over zijn resterende uitkeringsduur in de situatie van remigratie naar Nederland.

4.2.

De e-mail van 13 juli 2011 bevat geen informatie over wat de gevolgen zijn voor de uitkeringsduur in een situatie van voortdurende werkloosheid na terugkeer naar Nederland. Daaruit blijkt wel duidelijk dat het Uwv tot het inzicht was gekomen dat aan appellant ten onrechte WW-uitkering was verstrekt wegens werkloosheid, ontstaan door de ontslagname van appellant bij [ex-werkgever] en dat die uitkering daarom had moeten worden geweigerd. De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat de mededeling dat het gewijzigde standpunt voor appellant geen gevolgen zou hebben moet worden gezien in het licht van de situatie zoals die op dat moment was: appellant verbleef in Tsjechië en zijn

WW-uitkering was al beëindigd. Gelet op deze zonder voorbehoud aan appellant verstrekte informatie kon hij er niet van uitgaan dat hij desondanks toch weer aanspraak op uitkering wegens voortdurende werkloosheid zou kunnen maken zodra hij binnen zes maanden na vertrek terug was in Nederland.

4.3.

De omstandigheid dat bij besluit van 3 november 2011 hem niettemin uitkering is verstrekt met informatie over de resterende uitkeringsduur met het voorbehoud van geen verandering van omstandigheden is veroorzaakt door een, gelet op artikel 28 van de WW, foute beoordeling van de aanvraag van 19 oktober 2011 door het Uwv. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer ECLI:CRVB:2003:LJN AN8625) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. Hiervan is niet gebleken. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel op goede gronden verworpen. Over het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol wordt nog het volgende overwogen.

4.4.

Voor zover zou moeten worden gezegd dat de beëindiging per 31 januari 2012 van de ten onrechte toegekende WW-uitkering een ontneming is in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol, is deze eigendomsontneming gerechtvaardigd. Vastgesteld wordt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden welke recht geven op betaling van een WW-uitkering, zodat, ook getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol, de uitkering in beginsel beëindigd mag worden. Daar komt bij dat appellant - naar achteraf is gebleken - reeds bij de toekenning van de

WW-uitkering bij besluit van 28 februari 2011 geen recht had op betaling van die uitkering en daardoor ook geen recht had op voortzetting van de WW-uitkering met ingang van 17 oktober 2011, terwijl die uitkering eerst is beëindigd met ingang van 31 januari 2012. De beëindiging van de WW-uitkering levert bij gebreke van bijzondere omstandigheden voor appellant geen “individual and excessive burden” op. Hierbij wordt tevens van belang geacht dat het Uwv heeft afgezien van terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering. Dit betekent dat ook het beroep van appellant op artikel 1 van het Eerste Protocol geen doel treft.

4.5.

De aangevallen uitspraak zal met aanvulling van gronden worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.

5.

Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

6.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en

C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) G.J. van Gendt

IvR