Home

Centrale Raad van Beroep, 05-04-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:307 BZ6433, 11/2994 WIA

Centrale Raad van Beroep, 05-04-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:307 BZ6433, 11/2994 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 april 2013
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6433
Zaaknummer
11/2994 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht meer op de WGA-uitkering. Zorgvuldige medische grondslag. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant in de FML juist zijn gewaardeerd, is er geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de geduide functies niet passend zijn voor appellant.

Uitspraak

11/2994 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 april 2011, 10/1069 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 5 april 2013

Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [naam werkgeefster] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de werkgeefster van appellant in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding in hoger beroep te willen deelnemen. Desgevraagd heeft de werkgeefster aangegeven in de procedure de stukken te willen ontvangen om op de hoogte te blijven.

Desgevraagd heeft appellant geen toestemming verleend om zijn medische gegevens ter kennis van de werkgeefster te brengen.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013. Namens appellant is mr. Hilkens verschenen. Namens de werkgeefster is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 8 maart 2007 met rugklachten als gevolg van een bedrijfsongeval uitgevallen voor zijn werkzaamheden als sloper.

1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 27 februari 2009 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 februari 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.3. Bij besluit van 13 januari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op de WGA-uitkering met ingang van 1 maart 2010 op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 35%.

1.4. Bij besluit van 7 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 13 januari 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.2. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. Appellant is zowel door de verzekeringsarts i.o. als door de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzocht. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie ingewonnen bij de huisarts die een brief van

28 mei 2010 van de behandelend neuroloog H.J.J.A. Bernsen heeft overgelegd.

2.3. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich wat betreft de vaststelling van de beperkingen van appellant op lichamelijk gebied kunnen verenigen met de conclusies van de verzekeringsarts. De in beroep overgelegde brief van 22 september 2010 van neuroloog Bernsen is uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegenomen. Deze brief bevat, zoals ook de bezwaarverzekeringsarts opmerkte op 12 oktober 2010, geen aanknopingspunten om met betrekking tot de datum in geding te twijfelen aan de beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2009, nu hieruit niet volgt dat de bevindingen van de neuroloog al op de datum in geding van toepassing waren. Voorts betekent, aldus deze arts, de aanwezigheid van een HNP niet dat appellant niet belastbaar zou zijn. Bij de vaststelling van de belastbaarheid is rekening gehouden met een afgenomen belastbaarheid van de wervelkolom. In de voorhanden zijnde medische gegevens zijn geen beperkingen te herleiden die ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Er is geen aanleiding om een nader medisch onderzoek te laten verrichten.

2.4. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Terecht zijn de (bezwaar)arbeidskundigen in hun rapport van 3 maart en 2 juli 2010 ervan uitgegaan dat de belasting van die functies past binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid.

3.1. In hoger beroep is namens appellant betoogd dat sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er dient het advies van een onpartijdig deskundige te worden ingewonnen nu de rechter geen medisch deskundige is en zich bij zijn oordeel niet kan baseren op de conclusies van een der partijen. Dit mede omdat een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv onafhankelijk noch onpartijdig is. Tevens is er sprake van ongelijkheid in de procespositie van partijen. Appellant is gedwongen om de medische rapportages van het Uwv met medische rapportages te weerleggen, hetgeen kosten met zich brengt die appellant financieel niet kan opbrengen.

3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de brief van 22 september 2010 van neuroloog Bernsen. In deze brief geeft de neuroloog aan dat het MRI-onderzoek heeft uitgewezen dat sprake is van een HNP links op L5-S1. Indien de verzekeringsarts bij de primaire, medische beoordeling de beschikking had gehad over deze brief van neuroloog Bernsen, was deze tot een andere conclusie gekomen wat betreft de belastbaarheid. De beperkingen, die appellant als gevolg van de rugklachten met de HNP ondervindt, zijn ernstiger dan waarvan het Uwv, zoals blijkt uit de FML van 26 juni 2009, is uitgegaan.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Met betrekking tot de grond dat sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM wordt verwezen naar uitspraken van 5 oktober 2001, LJN AD5247, 18 oktober 2005, LJN AU5076, 24 december 2008, LJN BG9468 en 23 juli 2009, LJN BJ4563. Aan deze uitspraken zijn geen aanknopingspunten te ontlenen voor het standpunt van appellant. Deze grond slaagt niet.

4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische grondslag en dat appellant, rekening houdend met de vastgestelde functionele mogelijkheden, in staat moet worden geacht om de hem voorgehouden functies te vervullen.

4.3. De in hoger beroep door appellant naar voren gebrachte grond, dat de rechtbank ten onrechte aan de overgelegde brief van 22 september 2010 van neuroloog Bernsen voorbij is gegaan, slaagt niet. Deze brief biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat meer beperkingen hadden moeten worden opgenomen op de datum in geding, 1 maart 2009. Ten eerste ziet deze brief niet op de datum in geding. Daarnaast heeft neuroloog Bernsen aangegeven dat de EMG-onderzoeken geen afwijkingen lieten zien en bovendien dat het klinisch beeld, zoals appellant dat presenteert, niet past bij de gevonden HNP op L5-S1. De reactie van de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp in zijn rapport van 12 oktober 2010 op de brief van neuroloog Bernsen, wordt volledig onderschreven.

4.4. Voorts heeft zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldige wijze onderzoek verricht naar de op de datum in geding bestaande medisch objectiveerbare beperkingen van appellant. Daarbij is informatie van de behandelend sector betrokken. Er is geen grond voor twijfel aan de door hen vaststelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 26 juni 2009. In deze FML is aandacht besteed aan de noodzaak van houdingswisseling en geen gedwongen werkhouding. In dat kader zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van trillingen, buigen, tillen, dragen, lopen, traplopen, klimmen, zitten, staan, lopen en gebogen en getordeerd actief zijn. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn rapporten van 25 juni 2010, 4 en 12 oktober 2010 voldoende gemotiveerd aangegeven dat bewegen en belasten binnen de mogelijkheden en beperkingen van belang zijn. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe, op zijn medische toestand ten tijde in geding betrekking hebbende, gegevens in het geding gebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel dan wel tot zodanige twijfel dat het inschakelen van een deskundige, waarom was verzocht, is geïndiceerd.

4.5. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant in de FML juist zijn gewaardeerd, is er geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de geduide functies niet passend zijn voor appellant. In het bijzonder in de bezwaararbeidskundige rapportage van 2 juli 2010 zijn de signaleringen op het resultaat functiebeoordeling van de geduide functies voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting.

4.6. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) G.J. van Gendt

QH