Home

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2013, BZ2521, 11-953 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2013, BZ2521, 11-953 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 februari 2013
Datum publicatie
28 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2521
Zaaknummer
11-953 ZVW

Inhoudsindicatie

De voorzieningenrechter (van de rechtbank) heeft met juistheid geoordeeld dat geen bezwaar en beroep kan worden ingediend tegen besluiten voor zover deze zien op de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte ervan. Cvz is bevoegd de bestuursrechtelijke premie te innen door deze te laten inhouden op de WAO-uitkering van appellant.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

11/953 ZVW

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 27 december 2010, 10/4798 en 10/4255 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het College voor zorgverzekeringen (Cvz)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Cvz heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012. Appellant is verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder en mr. K. Siemeling.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 21 april 2010 heeft Cvz vastgesteld dat appellant in verband met een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar vanaf mei 2010 een bestuursrechtelijke premie van € 136,72 per maand verschuldigd is.

1.2. Bij besluit van 28 juli 2010 heeft Cvz het bezwaar van appellant tegen het besluit van

21 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit berust op de overweging dat het bezwaar uitsluitend is gericht tegen de verschuldigdheid en/of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie en dat hiertegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep niet openstaat.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep van appellant tegen het besluit van 28 juli 2010 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover de bezwaren van appellant tegen de wijze van innen van de bestuursrechtelijke premie

niet-ontvankelijk zijn verklaard, de bezwaren van appellant gericht tegen de wijze van innen van de bestuursrechtelijke premie ongegrond verklaard, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 28 juli 2010 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat en onder verwijzing naar artikel 18e, tweede lid van de Zorgverzekeringswet (Zvw) - overwogen dat de door appellant ingediende gronden niet tot het oordeel kunnen leiden dat Cvz niet bevoegd was, dan wel van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen maken, om de bestuursrechtelijke premie te innen door deze te laten inhouden op de WAO-uitkering van appellant.

3.1.

Appellant heeft zich in hoger beroep op grond van de in het hoger beroepschrift opgesomde argumenten op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wegens onder meer strijd met de wet. Appellant heeft de Raad verzocht te bepalen dat de bestuursrechtelijke premie voor een periode van zes maanden wordt geschorst ten einde hem in de gelegenheid te stellen de vermeende daadwerkelijke achterstandspremie te voldoen middels onder andere afkoop van lijfrente.

3.2.

Cvz heeft zich in verweer - ook voor zover de voorzieningenrechter het standpunt van Cvz als neergelegd in het besluit van 28 juli 2010 niet heeft gevolgd - achter de aangevallen uitspraak gesteld.

4.1.

De Raad volgt appellant niet.

4.2.

De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat geen bezwaar en beroep kan worden ingediend tegen besluiten voor zover deze zien op de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte ervan. De door appellant in hoger beroep ingenomen standpunten met betrekking tot de aanleiding van zijn onvermogen zijn zorgverzekeraar tijdig te betalen, noch hetgeen appellant heeft gesteld omtrent de tegenwerking die hij ondervindt bij de uitvoerders van de sociale verzekeringswetten - wat daar ook overigens van moge zijn - doet aan het oordeel van voorzieningenrechter af, omdat dit geen feiten of omstandigheden zijn die een rol kunnen spelen bij de uitleg of de toepassing van de aan de orde zijnde bepalingen van de Zvw.

4.3.

Met juistheid heeft de voorzieningenrechter voorts geoordeeld dat artikel 18e, tweede lid, van de Zvw Cvz de bevoegdheid geeft de bestuursrechtelijke premie te innen door deze te laten inhouden op de WAO-uitkering van appellant en dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat Cvz van deze bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Appellant wenst te bereiken dat hij - in ieder geval tijdelijk - geen bestuursrechtelijke premie behoeft te betalen. De wet voorziet niet in zo’n mogelijkheid.

4.4.

Het hoger beroep van appellant treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 geen doel.

4.5.

Ter voorlichting van appellant wijst de Raad op zijn uitspraak van heden LJN BZ2471ter zake van de systematiek van de beslagvrije voet in zaken als de onderhavige.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en J. Brand en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.

(getekend) H.C.P. Venema

(getekend) J.T.P. Pot

HD