Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2013, BZ1796, 12-4243 ZW

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2013, BZ1796, 12-4243 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2013
Datum publicatie
21 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1796
Zaaknummer
12-4243 ZW
Relevante informatie
Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 29

Inhoudsindicatie

Tijdvak van 104 weken. Hervat in ander werk en ongeschiktheid vloeit voort uit andere oorzaak.

Uitspraak

12/4243 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2012, 11/5173 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak 20 februari 2013.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Voor appellant is verschenen mr. Mohamed Hoesein. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als logistiek medewerker bij de [naam werkgever] toen hij op 25 augustus 2008 uitviel met psychische en lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met ingang van 23 augustus 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft het Uwv tevens het recht op een ZW-uitkering met ingang van 23 augustus 2010 beëindigd.

1.2. Appellant heeft zich vervolgens met ingang van 16 september 2010 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 13 mei 2011 is hem naar aanleiding van dit ziektegeval een uitkering ingevolge de ZW geweigerd. Het Uwv heeft daarbij te kennen gegeven dat appellant al over de maximum termijn van 104 weken tot en met 22 augustus 2010 ziekengeld heeft ontvangen en dat perioden van ongeschiktheid die elkaar binnen vier weken opvolgen voor de bepaling van die termijn worden samengeteld.

1.3. Bij besluit van 21 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 mei 2011 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat de ziekmelding van appellant - of deze nu per 30 augustus 2010 of 16 september 2010 is geschied - is gelegen binnen vier weken na beëindiging van zijn recht op ziekengeld na ommekomst van de maximum termijn van 104 weken en dat hij na 22 augustus 2010 en vóór zijn ziekmelding (per 30 augustus 2010 of 16 september 2010) niet is hervat in enig ander werk, zodat appellant niet opnieuw aanspraak kan maken op ziekengeld.

3. In hoger beroep heeft appellant - kort weergegeven - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld op welke datum zijn ziekmelding heeft plaatsgevonden. Betreffende de datum 30 augustus 2010 kan niet zonder meer worden gesteld dat deze binnen de vierwekentermijn valt, nu niet eerder over deze datum is gesproken. De werkcoach van appellant heeft voorts verzuimd appellant op een deugdelijke manier in te lichten over zijn uitkering en verplichtingen. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de ziekmelding per 16 september 2010 als een nieuwe ziekmelding had moeten worden opgevat.

4.1. De Raad oordeelt als volgt.

4.2. Ingevolge artikel 29, vijfde lid, van de ZW, voor zover hier van belang, wordt geen ziekengeld uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat voor de berekening van de periode van 104 weken, de samentellingsregel ook toepassing vindt in het geval dat gedurende de maximum periode van 104 weken uitkering is verleend en betrokkene binnen vier weken nadien weer arbeidsongeschikt wordt; ongeacht of die arbeidsongeschiktheid intreedt na werkhervatting (zie de uitspraak van de Raad van 11 juni 1997, LJN ZB6958). Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW niet aan betrokkene kan worden tegengeworpen indien hervat is in ander werk en de ongeschiktheid kennelijk voortvloeit uit een andere oorzaak (zie onder meer de uitspraak van 28 november 2007, LJN BC0042). Op grond van de gedingstukken kan met de rechtbank worden vastgesteld dat de ziekmelding van 16 september 2010 (of 30 augustus 2010) is gelegen binnen vier weken na beëindiging van zijn recht op ziekengeld. Tevens kan met de rechtbank worden vastgesteld dat appellant na 22 augustus 2010 en vóór bovengenoemde ziekmelding niet heeft hervat in enig ander werk. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellant ter zake van het nieuwe ziektegeval een ZW-uitkering toe te kennen. Hetgeen overigens door appellant is aangevoerd kan, gelet op het vorenstaande, niet leiden tot een andersluidend oordeel.

5. Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

6. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.

(getekend) C.P.J. Goorden

(getekend) E. Heemsbergen

TM