Home

Centrale Raad van Beroep, 06-02-2013, BZ0917, 13-137 WMO-VV

Centrale Raad van Beroep, 06-02-2013, BZ0917, 13-137 WMO-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 februari 2013
Datum publicatie
7 februari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0917
Zaaknummer
13-137 WMO-VV

Inhoudsindicatie

Verzoek om voorlopige voorziening. Afwijzing aanvraag om in aanmerking te komen voor een badstoeltje en adequate huisvesting. Voldoende spoedeisend belang. Verzoekster behoort tot de categorie kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé- of gezinsleven. Verzoekster maakt gebruik van de opvangvoorziening van de GOL. Met de voorziening in opvang in de GOL heeft de Staat zijn internationaalrechtelijke verplichtingen vorm gegeven. In de kern komt hetgeen verzoekster aanvoert er op neer dat zij gelet op haar problematiek, de huisvesting op de GOL niet adequaat vindt. Daartoe moet verzoekster zich echter tot de Staat wenden en niet met een beroep op de WMO tot het college. Dat houdt in dat zolang verzoekster gebruik kan maken van de GOL er in het kader van de WMO geen noodzaak is tot opvang. Afwijzing gevraagde voorziening.

Uitspraak

13/137 WMO-VV, 13/138 WMO-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster), wettelijk vertegenwoordigd door haar ouders [naam ouder 1] en [naam ouder 2]

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (college)

Datum uitspraak 6 februari 2013.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 december 2012, 12/7631 en 12/8701 (aangevallen uitspraak).

Voorts heeft mr. Fischer een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter van de Raad (voorzieningenrechter) verwijst voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Verzoekster, geboren [in] 2010, is bekend met psychomotore retardatie en multiple dysmorfieën, waardoor zij beperkingen ondervindt. Voor haar en de rest van het gezin (vader, moeder, broertjes en zusjes) waar zij deel van uitmaakt geldt een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In verband hiermee verblijft het gezin op een gezinsopvanglocatie (GOL) te Katwijk.

1.2. Bij besluit van 23 februari 2012 heeft het college de aanvraag van verzoekster op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) om in aanmerking te komen voor een badstoeltje afgewezen. Bij besluit van 26 juni 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2012 ongegrond verklaard.

1.3. Bij besluit van 27 juni 2012 heeft het college de aanvraag van verzoekster op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo om in aanmerking te komen voor adequate huisvesting afgewezen. Bij besluit van 25 augustus 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2012 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.

3. Verzoekster heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Bij het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster verzocht te bepalen dat de gemeente Katwijk adequate opvang voor verzoekster (samen met het gezin) realiseert, hetzij door op de bestaande woonplek noodzakelijke voorzieningen aan te brengen, hetzij door een adequate woning aan te bieden.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt ook in beeld de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.

4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.

4.3. Aangenomen kan worden dat verzoekster behoort tot de categorie kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé- of gezinsleven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 2 mei 2012, LJN BW5501) volgt onder bepaalde omstandigheden uit de doorwerking van artikel 8 van het EVRM in de nationale rechtsorde, dat niet in redelijkheid kan worden volgehouden dat de weigering van toelating tot maatschappelijke opvang in de vorm van het tijdelijk bieden van onderdak, blijk geeft van een “fair balance” tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die toegang en de particuliere belangen om wel toegelaten te worden. Daarbij is van belang dat bij de besteding van publieke middelen aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt.

4.4. De vraag of het college, gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste en vierde lid, van de Wmo bevoegd was op verzoeksters aanvraag om opvang op grond van de Wmo te beslissen, laat de voorzieningenrechter hier in het midden, omdat uit hetgeen hierna volgt het verzoek reeds op andere gronden niet voor toewijzing in aanmerking komt.

4.5. Verzoekster maakt gebruik van de opvangvoorziening van de GOL. De GOL is tot stand is gekomen naar aanleiding van de arresten van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 juli 2010 en 11 januari 2011 ((LJN BN2164 en LJN BO9924). Bij arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (LJN BW5328) is het cassatieberoep van de Staat der Nederlanden (Staat) tegen die arresten verworpen. Gelet op de genoemde arresten rust op de Staat ingevolge internationaalrechtelijke bepalingen de rechtsplicht om, waar valt te voorzien dat (uitgeprocedeerde) vreemdelingen zonder verblijfsrecht niet over middelen beschikken om voor de bij hen verblijvende minderjarige kinderen te zorgen, voor die kinderen in adequate opvang en verzorging te voorzien. Hierbij dient hun recht op familie- en gezinsleven zoveel mogelijk te worden geëerbiedigd. Gelet op de arresten van het Gerechtshof heeft de (toenmalige) Minister van Immigratie, Integratie en Asiel (Minister) de GOL gerealiseerd (Kamerstukken 2010/2011, 29 344, nr. 79). De Minister heeft het COA opdracht gegeven om de gezinslocaties in te richten met inachtneming van de overwegingen in voornoemde arresten van het gerechtshof (Kamerstukken 2011/2012, 29 344, nrs. 85 en 86).

4.6. Met de voorziening in opvang in de GOL heeft de Staat zijn internationaalrechtelijke verplichtingen vorm gegeven. In de kern komt hetgeen verzoekster aanvoert er op neer dat zij gelet op haar problematiek, de huisvesting op de GOL niet adequaat vindt. Daartoe moet verzoekster zich echter tot de Staat wenden en niet met een beroep op de WMO tot het college. Dat houdt in dat zolang verzoekster gebruik kan maken van de GOL er in het kader van de WMO geen noodzaak is tot opvang.

4.7. Voor toewijzing van de gevraagde voorziening bestaat dan ook geen grond.

4.8. Het verzoek om voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.

5. Voor vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht en voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om toepassing van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) M. Zwart

HD