Home

Centrale Raad van Beroep, 16-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2087, 12-3910 WW

Centrale Raad van Beroep, 16-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2087, 12-3910 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 oktober 2013
Datum publicatie
17 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2087
Zaaknummer
12-3910 WW

Inhoudsindicatie

Bij besluit heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante ingetrokken en de betaalde WW-uitkering van appellante teruggevorderd. Bij nader besluit heeft het Uwv appellante een boete opgelegd wegens schending van haar inlichtingenverplichting. Het geschil is beperkt tot de vraag of het Uwv terecht hetgeen onverschuldigd is betaald bruto heeft teruggevorderd en de vraag of het Uwv terecht heeft besloten tot het opleggen van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. Beide vragen moeten bevestigend worden beantwoord. Door het onverschuldigd betaalde bruto terug te vorderen heeft het Uwv in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Appellante valt niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt te maken van de schending van haar inlichtingenverplichting. Het bedrag van de boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellante.

Uitspraak

12/3910 WW, 12/3911 WW

Datum uitspraak: 16 oktober 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 mei 2012, 11/1202 en 11/1203 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontving met ingang van 18 juni 2008, met onderbreking wegens ziekte, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante is in de periode van 24 februari 2010 tot en met 24 maart 2010 gedetineerd geweest. Van die detentie heeft appellante tijdens de duur ervan geen mededeling gedaan aan het Uwv. Wel heeft zij de verzekeringsarts op 1 april 2010 van haar detentie op de hoogte gesteld. Na een melding in november 2010 van mogelijke uitkeringsfraude door appellante heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar het recht op WW-uitkering van appellante. Op 26 mei 2011 heeft appellante verklaard dat zij in de periode van 24 februari 2010 tot en met 15 maart 2010 gedetineerd is geweest en dat de WW-uitkering in die periode gewoon is doorgelopen.

1.2. Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante ingetrokken over de periode van 24 februari 2010 tot en met 24 maart 2010 en de over deze periode betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 1.468,98 bruto van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 20 juli 2011 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 150,- wegens schending van haar inlichtingenverplichting. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.

1.3. Bij besluit van 17 november 2011 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2011 ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van 17 november 2011 (bestreden besluit II) is het bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2011 gegrond verklaard en is de boete nader vastgesteld op € 75,-.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank het belang miskent van het vaststaande feit dat zij op 1 april 2010 het Uwv heeft geïnformeerd dat zij gedurende enige tijd gedetineerd is geweest. Volgens appellante is het Uwv ten onrechte pas in 2011 tot actie overgegaan, met als onnodig gevolg dat sprake is van een bruto-terugvordering. Appellante heeft tevens aangevoerd dat de boete misplaatst is.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat over de periode van 24 februari 2010 tot en met

24 maart 2010 een bruto bedrag van € 1.468,98 onverschuldigd aan WW-uitkering is betaald. Het geschil is beperkt tot de vraag of het Uwv terecht hetgeen onverschuldigd is betaald bruto heeft teruggevorderd en de vraag of het Uwv terecht heeft besloten tot het opleggen van een boete van € 75,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.

4.2.

Het niet melden van detentie aan het Uwv levert een ernstige overtreding van de inlichtingenverplichting op, aangezien met een detentie het recht op WW-uitkering onmiddellijk eindigt (CRvB 9 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3829). Appellante wist dat haar detentie gevolgen zou kunnen hebben voor haar WW-uitkering. In het beroepschrift aan de rechtbank heeft zij immers gesteld dat zij, gegeven de omstandigheden waarin zij zeer onverwacht kwam te verkeren, onmiddellijk zodra zij daartoe zelf in staat was uit eigener beweging aan het Uwv heeft gemeld dat zij tijdelijk gedetineerd is geweest. De voor het eerst ter zitting van de rechtbank door appellante naar voren gebrachte stelling dat haar op het politiebureau te Drachten was gezegd dat het Uwv door een medewerker van de politie zou worden geïnformeerd over haar detentie, is niet nader onderbouwd en wijkt ook af van haar eerdere verklaringen in haar brief aan het Uwv van

13 juli 2011 (“zat in beperkingen en had ook geen nummer”) en tijdens de hoorzitting van

7 november 2011 (“omdat een en ander emotioneel zeer aangrijpend was en zij ook niet de (geld)middelen had, is er door haar vanuit de gevangenis niet naar Uwv gebeld”). De door appellante aangevoerde omstandigheden ontsloegen haar niet van haar verplichting het Uwv tijdig te informeren dat zij gedetineerd was. Daarbij is van belang dat appellante ter zitting heeft toegelicht dat zij niet de gehele periode dat zij in Nieuwersluis gedetineerd is geweest in beperkingen heeft gezeten, maar dat dit beperkt is geweest tot zeven dagen. Daarna heeft zij ook contact gehad met een (meerderjarig) kind. Nadat de beperkingen waren opgeheven, had zij het Uwv (door haar kind) op de hoogte kunnen (laten) stellen van haar detentie.

4.3.

Volgens vaste rechtspraak (CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2011:BH4066) vindt terugvordering plaats in de vorm van bruto te veel betaalde bedragen indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dat is ook het uitgangspunt van de Beleidsregel terug- en invordering. Daarvan was hier sprake. Aanvullend hanteert het Uwv het beleid dat ook na afloop van het fiscale jaar kan worden volstaan met terugbetaling van netto-uitkering als de uitkeringsgerechtigde binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde te kennen heeft gegeven dat hij het te veel betaalde niet wil behouden en hij het te veel betaalde direct na terugvordering ook daadwerkelijk terugbetaalt.

4.4.

Vast staat dat appellante het netto te veel betaalde bedrag aan WW-uitkering niet heeft terugbetaald in het belastingjaar waarin door haar ten onrechte tijdens haar detentie WW-uitkering is ontvangen. Evenmin voldoet appellante aan de voorwaarde dat zij binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde kenbaar heeft gemaakt dat zij het te veel betaalde niet wil behouden en het te veel betaalde bedrag direct heeft terugbetaald. Door het onverschuldigd betaalde bruto terug te vorderen heeft het Uwv in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.

4.5.

De stelling van appellante dat de bruto terugvordering het gevolg is van het feit dat het Uwv niet adequaat heeft gereageerd op haar mededeling aan de verzekeringsarts op 1 april 2010, wordt niet gevolgd. Appellante heeft pas acht dagen na afloop van haar detentie enkel de verzekeringsarts hiervan op de hoogte gesteld en niet tevens gemeld dat haar WW-uitkering ongewijzigd was voortgezet. Door de detentie niet tevens te melden aan de uitkeringsafdeling van het Uwv heeft zij het risico genomen dat de door de verzekeringsarts in zijn medische verslaglegging opgenomen detentiegegevens niet tot een intrekking van de WW-uitkering zouden leiden. Na ontvangst van een tip op 25 november 2010 heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, appellante laten horen en informatie ingewonnen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Nadat het Uwv op 23 juni 2011 was geïnformeerd over de precieze detentieperiode van appellante, zijn kort daarna de in 1.2 genoemde besluiten gevolgd. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding te oordelen dat het Uwv had moeten afwijken van zijn beleid.

4.6.

Artikel 27a van de WW verplicht het Uwv een boete op te leggen aan - kort gezegd - de werknemer die de inlichtingenverplichting niet nakomt. Het enkele feit dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is niet voldoende voor het opleggen van een boete. Daartoe is ook vereist dat appellante ter zake van die overtreding subjectief een verwijt kan worden gemaakt (CRvB 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7780). Bovendien zal, bij verwijtbaarheid, de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarvan deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden van het geval.

4.7.

Uit hetgeen is overwogen onder 4.2 volgt dat appellante niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt valt te maken van de schending van haar inlichtingenverplichting. Het Uwv heeft in de omstandigheid dat appellante haar detentie achteraf heeft gemeld aan de verzekeringsarts aanleiding gezien de boete nader vast te stellen op € 75,-. Het bedrag van de boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellante.

4.8.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en

C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) Z. Karekezi