Home

Centrale Raad van Beroep, 05-01-2012, BV1546, 10-1474 AW

Centrale Raad van Beroep, 05-01-2012, BV1546, 10-1474 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 januari 2012
Datum publicatie
24 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV1546
Zaaknummer
10-1474 AW

Inhoudsindicatie

Onderbrenging functie bij afdeling Ruimtelijk Beheer. Indeling functie in bandbreedte D. Functieboek kwalificeren als algemeen verbindend voorschrift. Met inachtneming van het zeer terughoudende, toetsingskader, zijn er geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat onderbrenging en indeling van appellants functie onhoudbaar zijn.

Uitspraak

10/1474 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 januari 2010, 09/2794 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van Geldermalsen (hierna: college)

Datum uitspraak: 5 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep in gesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.J. Rutten, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en door H.A.A. van den Biggelaar en

drs. J.C. Steurrijs, werkzaam bij de gemeente Geldermalsen.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant is sinds 1 januari 2000 werkzaam bij de sector Grondgebied van de gemeente Geldermalsen. Het college heeft zijn functie van [naam functie] bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling per

1 januari 2008 opnieuw beschreven en gewaardeerd naar schaal 10. Appellant heeft zich daarmee niet kunnen verenigen. Bij uitspraak van 5 maart 2009, LJN BI0684 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch geoordeeld dat de nieuwe functiebeschrijving en -waardering geen juiste weergave bevat van de in het jaar 2008 aan de organieke functie van appellant verbonden (strategische) taken. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 9 april 2009 de functiebeschrijving van appellant aangepast, de functie gewaardeerd naar schaal 10A en de salariëring op basis van die schaal voor de toekomst gegarandeerd.

1.2. Voorafgaande aan voormelde uitspraak en het besluit van 9 april 2009 heeft het college, in het kader van een reorganisatie per 1 januari 2009, op 28 oktober 2008 een nieuw functieboek vastgesteld en appellant bij besluit van

10 december 2008 per 1 januari 2009 benoemd in de functie van Beleidsmedewerker Water (functiefamilie Beleid en Advies), bandbreedte D, afdeling Ruimtelijk Beheer, salarisschaal 10.

1.3. Het college heeft het door appellant tegen het besluit van 10 december 2008 gemaakte bezwaar bij besluit van

28 mei 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard voor wat betreft de indeling van de functie in bandbreedte D, en niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de onderbrenging van de functie bij de afdeling Ruimtelijk Beheer.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant tegen de onderbrenging van de functie bij de afdeling Ruimtelijk Beheer ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard; in zoverre is het beroep volgens de rechtbank gegrond. Inhoudelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen de onderbrenging van de functie en tegen de indeling van de functie in bandbreedte D ongegrond is.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.

3.1. Appellant komt niet op tegen zijn plaatsing in de functie van Beleidsmedewerker Water. Zijn grieven richten zich met name tegen de onderbrenging van die functie bij de afdeling Ruimtelijk Beheer (zijn inziens zou de functie meer thuis horen bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling), en tegen de indeling van de functie in bandbreedte D (zijns inziens zou de functie met name vanwege de (deels) strategische werkzaamheden ingedeeld moeten worden in bandbreedte C (schaal 10A)).

3.2. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 9 juli 2009, LJN BJ3439), inhoudend dat een functieboek als hier aan de orde is te kwalificeren als een algemeen verbindend voorschrift. Dit geldt naar het oordeel van de Raad zowel voor dat deel van het functieboek waarin functiefamilies met bijbehorende generiek beschreven en gewaardeerde functies worden vastgesteld, als voor bijlage VI: Afdelingsmatrices, waarin per afdeling de nieuwe functies (zoals: Beleidsmedewerker Water) zijn aangeduid, met vermelding van onder meer functiefamilie en bandbreedte. Dit brengt mee dat beide onder 3.1 aangeduide grieven van appellant zich richten tegen (onderdelen van) een algemeen verbindend voorschrift.

3.3. De Raad is van oordeel dat appellant in het kader van zijn (bezwaar en) beroep tegen plaatsing in de functie van Beleidsmedewerker Water de houdbaarheid van de onderbrenging van die functie bij de afdeling Ruimtelijk Beheer, alsmede de houdbaarheid van de indeling van die functie in bandbreedte D aan de orde kan stellen. Dit betreft, zoals uit 3.2 blijkt, de houdbaarheid van (onderdelen van) een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Over de toetsing van een dergelijk beroep stelt de Raad voorop dat het bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften in beginsel aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en dat de rechter het resultaat daarvan in beginsel moet respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Dit brengt mee dat de Raad dient te toetsen of het algemeen verbindend voorschrift - in dit geval het functieboek - op de door appellant betwiste onderdelen in stand kan blijven.

3.4. Met inachtneming van het bovenomschreven, zeer terughoudende, toetsingskader, heeft de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat onderbrenging en indeling van appellants functie onhoudbaar zijn. Daartoe heeft hij het volgende overwogen.

3.5. Als motief voor de onderbrenging van de functie Beleidsmedewerker Water in de afdeling Ruimtelijk Beheer, in plaats van de door appellant voorgestane onderbrenging bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, heeft het college met name gewezen op de behoefte om het beleidsterrein Water vanuit het gemeentelijke rioleringsplan verder te verstevigen. De keuze van het college sluit aan bij de keuze om ook de beleidsfuncties van civieltechniek en riolering binnen de afdeling Ruimtelijk Beheer onder te brengen. Dat daarnaast ook bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling behoefte blijft bestaan aan inbreng van de Beleidsmedewerker Water doet aan de juistheid van de gemaakte keuze niet af, aldus het college. De Raad is van oordeel dat het college met het vorenstaande een toereikende motivering heeft gegeven van de gemaakte keuze. Bezien tegen de achtergrond van het hier geldende terughoudende toetsingskader (waarbij nog moet worden bedacht dat de gemeente een grote mate van vrijheid heeft om haar organisatie naar eigen inzicht in te richten) kan niet worden gezegd dat bij de gemaakte keuze sprake is van ernstige feilen die de keuze onhoudbaar maken.

3.6. Wat betreft de indeling van de functie Beleidsmedewerker Water in bandbreedte D heeft appellant de Raad er niet van kunnen overtuigen dat de werkzaamheden van de Beleidsmedewerker Water in zodanige mate van strategisch niveau zijn, dat indeling van de functie in bandbreedte C evident de juiste keuze was geweest, en bandbreedte D onhoudbaar is. De Raad merkt hierbij wel op dat, zoals ter zitting is gebleken, appellant in zekere mate taken verricht op een wijze die uitstijgt boven de waarderingsuitkomst (schaal 10) voor zijn functie. Van de zijde van het college is hierover opgemerkt dat deze kwaliteit van een medewerker tot uitdrukking komt in de beloningssystematiek en niet in de waardering van de functie. De Raad gaat ervan uit dat voor zover in het geval van appellant nog sprake is van een bij zijn kwaliteiten achterblijvende beloning, het college daar op passende wijze in zal voorzien.

4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K.J. Kraan en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van S. Werensteijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2012.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

S. Werensteijn.

De griffier is buiten staat te tekenen.

HD