Home

Centrale Raad van Beroep, 18-10-2011, BU1963, 11-1694 WWB

Centrale Raad van Beroep, 18-10-2011, BU1963, 11-1694 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 oktober 2011
Datum publicatie
26 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BU1963
Zaaknummer
11-1694 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om bijstand. Appellante heeft niet aangetoond dat sprake is van een relevante wijziging van de omstandigheden ten opzichte van de situatie op grond waarvan de bijstand is beëindigd.

Uitspraak

11/1694 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 februari 2011, 10/3791 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)

Datum uitspraak: 18 oktober 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2011. Voor appellante is mr. Schröder verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Tibben, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 17 mei 2011 in de gedingen tussen partijen, geregistreerd onder de nummers 09/288 WWB en 09/4461 WWB (LJN BQ6310). De Raad volstaat hier met het volgende.

1.1. Op 23 juli 2009 heeft appellante zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gemeld met een verzoek om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2. Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het College deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen op de grond dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

1.3. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft aangetoond dat sprake is van een relevante wijziging van de omstandigheden ten opzichte van de situatie op grond waarvan de bijstand is beëindigd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 18 mei 2010 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt voorop dat met zijn uitspraak van 17 mei 2011 (LJN BQ6310) in rechte vaststaat het besluit van 5 augustus 2008 tot beëindiging met ingang van 27 mei 2008 van de bijstand van appellant naar de norm voor een alleenstaande ouder op de grond dat appellante vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voert met [T.]. Dit geldt ook voor het besluit van 8 september 2008 tot afwijzing van de aanvraag van 11 juli 2008 van appellante om bijstand op de grond dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

4.2. Bij de onderhavige aanvraag strekt de beoordelingsperiode zich uit van 23 juli 2009 tot en met 1 oktober 2009, de datum van het primaire besluit. Ten aanzien van die periode moet worden beoordeeld of ten opzichte van de afwijzing van de vorige aanvraag bij besluit van 8 september 2008 sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat - in dit geval - met ingang van 23 juli 2009 wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.

4.3. De Raad is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft weten te maken dat op het moment dat zij opnieuw bijstand aanvroeg, ook daadwerkelijk sprake was van gewijzigde omstandigheden. Daartoe acht de Raad met name van belang dat blijkens het intakeverslag van 27 augustus 2009 [T.] nog steeds elke ochtend naar het huis van appellante komt om te helpen met het ontbijt en het naar school brengen van de kinderen, dat hij daarna weggaat om vervolgens terug te komen als de kinderen uit school komen en dan helpt met het huiswerk, het avondeten en het naar bed brengen van de kinderen en dat hij dan weer weggaat.

4.4. Het voorgaande biedt naar het oordeel van de Raad geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat appellante ten tijde van het indienen van de nieuwe aanvraag een alleenstaande ouder met inwonende minderjarige kinderen was of dat anderszins sprake was van een relevante wijziging van haar situatie ten opzichte van de situatie die aan de afwijzing van haar eerdere aanvraag ten grondslag lag. Het feit dat [T.] per 19 januari 2010 staat ingeschreven op een (ander) adres, maakt op zichzelf nog niet aannemelijk dat [T.] zijn hoofdverblijf niet (langer) op het adres van appellante heeft nog daargelaten dat dit gegeven valt buiten de te beoordelen periode.

4.5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2011.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) P.J.M. Crombach.

KR