Home

Centrale Raad van Beroep, 21-09-2010, BN8827, 09-3348 WWB

Centrale Raad van Beroep, 21-09-2010, BN8827, 09-3348 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 september 2010
Datum publicatie
4 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN8827
Zaaknummer
09-3348 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 9

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring beroep. Nu aan appellant geen maatregel is en zal worden opgelegd in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot solliciteren naar deeltijdfuncties in de periode en appellant evenmin schadevergoeding vordert, ziet de Raad met de rechtbank niet in welk resultaat dat voor appellant feitelijk betekenis heeft, hij met de procedure ten tijde van het sluiten van het onderzoek door de rechtbank kon, en thans nog kan bereiken.

Uitspraak

09/3348 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2009, 08/4100 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 21 september 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Hoebba. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Laatstelijk bij besluit van 8 december 2006 heeft het College appellant met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB ontheven van zijn actieve sollicitatieplicht. Deze ontheffing gold in afwachting van een medische keuring.

1.2. Serin Mens en Werk (hierna: Serin) heeft op 15 maart 2007 een keuringsrapportage verstrekt aan het College. Deze bevat een medisch advies op basis van een medisch onderzoek, een psychologisch advies en een aanvullend werkadvies. Op grond van deze adviezen heeft het College bij besluit van 4 april 2007 appellant de verplichting opgelegd om te solliciteren naar deeltijdfuncties van 26 uur per week.

1.3. Bij besluit van 12 juli 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2007 ongegrond verklaard.

1.4. Bij uitspraak van 30 juni 2008 heeft de rechtbank - met een bepaling inzake proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 12 juli 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College binnen zes weken een nieuw besluit dient te nemen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

1.5. Bij besluit van 8 september 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 april 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard en hem een actieve sollicitatieplicht opgelegd voor deeltijdfuncties van 20 uur in de week. Daarbij is aan appellant een vergoeding voor in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toegekend. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

1.6. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het College appellant (geheel) ontheven van de actieve sollicitatieplicht tot 31 mei 2009 in verband met de medische gesteldheid van appellant zoals die naar voren kwam uit een medisch onderzoek naar andere klachten dan die eerder door Serin onderzocht waren. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.

1.7. Ter zitting van de rechtbank op 30 maart 2009 in het beroep tegen het besluit van 8 september 2008 heeft het College onweersproken gesteld dat wegens het niet-solliciteren van appellant in de periode van 4 april 2007 tot en met 10 februari 2009 geen afstemming heeft plaatsgevonden. Daarbij is tevens toegezegd dat ook geen afstemming meer zou plaatsvinden en dat na 31 mei 2009 een nieuw besluit zal worden genomen omtrent de vrijstelling van de actieve sollicitatieplicht, welk besluit voor bezwaar vatbaar is. Appellant heeft bij die gelegenheid zijn verzoek om schadevergoeding niet gehandhaafd.

1.9. Het College heeft geen besluit genomen ten aanzien van de ontheffing van de actieve sollicitatieverplichting van appellant vanaf 31 mei 2009.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de rechtbank het besluit van 10 februari 2009 niet bij het beroep mocht betrekken en dat beoordeling van het besluit van 8 september 2008 had kunnen leiden tot een langere periode van volledige vrijstelling dan tot 31 mei 2009.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank terecht ambtshalve heeft beoordeeld of appellant nog voldoende procesbelang had bij zijn beroep. Zij is dus niet getreden buiten de omvang van het geding door acht te slaan op het besluit van 10 februari 2009, voor zover dit van belang was voor die beoordeling.

4.2. In vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN AY8271, 9 juni 2009, LJN BJ0878 en 1 juni 2010, LJN BM7208, is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.

4.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. Het tweede lid van dit artikel biedt het College de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

4.4. Nu de WWB slechts voorziet in tijdelijke ontheffingen van verplichtingen als hier bedoeld, moet worden aangenomen dat een besluit omtrent ontheffing van bepaalde verplichtingen waarvan de werkingsduur niet beperkt is, zijn werking verliest door een opvolgend besluit omtrent ontheffing van diezelfde verplichtingen vanaf de ingangdatum van dat opvolgend besluit. Door het besluit van 10 februari 2009 was daarom in het beroep tegen het besluit van 8 september 2008 voor de rechtbank nog slechts in geschil of het College appellant vanaf 4 april 2007 tot en met 9 februari 2009 de sollicitatieverplichting mocht opleggen als in 1.5 genoemd.

4.5. Nu aan appellant geen maatregel is en zal worden opgelegd in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot solliciteren naar deeltijdfuncties in de in 4.4 genoemde periode en appellant evenmin schadevergoeding vordert, ziet de Raad met de rechtbank niet in welk resultaat dat voor appellant feitelijk betekenis heeft, hij met de onderhavige procedure ten tijde van het sluiten van het onderzoek door de rechtbank kon, en thans nog kan bereiken.

4.6. Dit voert tot de conclusie dat de rechtbank appellant terecht niet-ontvankelijk heeft geoordeeld in zijn beroep en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

4.7. De Raad overweegt ten overvloede nog het volgende. Het besluit van 10 februari 2009, dat in tijd wel uitdrukkelijk is beperkt, brengt met zich mee dat met ingang van 31 mei 2009 de arbeidsverplichtingen van appellant in beginsel in volle omvang zijn gaan herleven. Van het College mocht daarom worden verwacht dat, nu het ging om een uitdrukkelijk in tijd beperkte volledige ontheffing op een andere feitelijke grondslag, het appellant bij dat besluit duidelijk zou hebben gemaakt in het licht van de voorafgaande gedeeltelijke ontheffing op basis van de onder 1.2 genoemde adviezen of, en zo ja welke, ontheffing van de actieve sollicitatieverplichting voor appellant zou gelden na expiratie van dat besluit, dan wel welke procedurele stappen het College zou gaan zetten met het oog op de vaststelling daarvan, zodat appellant tevens zijn proceshouding ten aanzien van de besluiten van 8 september 2008 en 10 februari 2009 afdoende kon bepalen. Door toe te zeggen dat inzake de arbeidsverplichtingen met ingang van 31 mei 2009 een nieuw besluit zou worden genomen en dit achterwege te laten, heeft het College voor appellant minst genomen onduidelijkheid geschapen.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2010.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) N.M. van Gorkum.

IJ