Home

Centrale Raad van Beroep, 09-06-2009, BJ0878, 07-4551 WWB

Centrale Raad van Beroep, 09-06-2009, BJ0878, 07-4551 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 juni 2009
Datum publicatie
30 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0878
Zaaknummer
07-4551 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorting bijstand. Schending inlichtingenverplichting. Niet alle gevraagde gegevens zijn toegezonden. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het hoger beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.

Uitspraak

07/4551 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 juli 2007, 06/1262 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren, gevestigd te Vlissingen, (hierna: SDW).

Datum uitspraak: 9 juni 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

SDW heeft een verweerschrift en een op 16 juni 2008 gedateerde brief ingezonden.

Appellant heeft de gronden van zijn hoger beroep nader toegelicht bij brief van 2 maart 2009.

Het geding is behandeld op de zitting van 17 maart 2009. Appellant is verschenen. SDW heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Vermeer, werkzaam bij Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving sinds 18 december 2004 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) een uitkering voor een alleenstaande.

1.2. In het kader van een periodiek heronderzoek heeft SDW appellant bij brief van 15 maart 2006 verzocht om gegevens in te zenden. Appellant heeft vervolgens gegevens ingezonden, door SDW op 12 april 2006 ontvangen, maar volgens SDW niet alle verzochte gegevens. SDW heeft bij brief van 25 april 2006 verzocht om de ontbrekende gegevens, een kopie van het legitimatiebewijs en bankafschriften, op uiterlijk 2 mei 2006 in te sturen. Appellant is gewezen op de mogelijkheid van een maatregel indien de ontbrekende gegevens niet tijdig zouden worden ingezonden. Omdat de ontbrekende gegevens niet tijdig zijn ingezonden, heeft SDW het recht op bijstand van appellant bij besluit van 4 mei 2006 met ingang van 2 mei 2006 opgeschort. Daarbij is hem een nieuwe hersteltermijn geboden tot 12 mei 2006. Appellant heeft de ontbrekende gegevens op 11 mei 2006 ingezonden.

1.3. SDW heeft bij brief van 18 mei 2006 kennis gegeven van zijn besluit om de opschorting van het recht op bijstand van appellant op te heffen. Tevens is in die brief kennis gegeven van het besluit om appellant bij wijze van maatregel een waarschuwing te geven.

1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.

1.5. Bij besluit van 10 oktober 2006 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 mei 2006 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens voor 3 mei 2006 in te zenden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de stukken blijkt dat appellant de ontbrekende gegevens niet uiterlijk 2 mei 2006 heeft ingezonden. Het argument dat één van de brieven van SDW niet was ondertekend doet daaraan niet af. Gelet hierop was SDW op grond van de Afstemmingsverordening Wet Werk en bijstand (hierna: Verordening) gehouden een maatregel in de vorm van een waarschuwing op te leggen.

3.1. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat hij direct alle gegevens heeft aangeleverd.

3.2. SDW heeft gepersisteerd bij het in het besluit van 10 oktober 2006 neergelegde standpunt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Artikel 2 van de Verordening bepaalt dat ten aanzien van belanghebbenden, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur blijk geven van een tekortschietend besef, of die de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomen, de bijstand wordt afgestemd op dit tekortschietend besef. Met betrekking tot de afstemming worden de verwijtbare gedragingen onderverdeeld in categorieën. Categorie 1 omvat het niet of onvoldoende nakomen van de aan de bijstand verbonden verplichtingen en voorwaarden, of het niet of onvoldoende verlenen van gevraagde medewerking aan de uitvoering van de wet, die nodig is voor een adequate en juiste wetstoepassing en een efficiënte gemeentelijke uitvoering. Daaronder wordt volgens de Verordening in ieder geval ook verstaan het niet onverwijld uit eigen beweging, of binnen de door het dagelijks bestuur gestelde termijn, verstrekken van informatie die van belang is, of kan zijn, voor de verlening van bijstand, of de voortzetting ervan. Artikel 3 van de Verordening bepaalt dat de bijstand in geval van een onder Categorie 1 vallende gedraging met 0% wordt verlaagd en dat in dat geval een waarschuwing wordt gegeven indien het een eerste overtreding betreft. In geval van recidive binnen een periode van twaalf maanden wordt de bijstand voor de duur van een maand verlaagd met 10%.

4.2. De Raad stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat binnen een periode van twaalf maanden na de eerste overtreding geen recidive heeft plaatsgevonden.

4.3. Appellant heeft ter zitting verklaard dat het hem te doen is om een principiële uitspraak over de vraag of hij de gevraagde gegevens tijdig heeft overgelegd. Enig ander belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroepsgrond heeft hij niet kunnen noemen.

4.4. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Zie onder meer de uitspraak van 8 augustus 2006, LJN AY6077. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het hoger beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen. Zie onder meer de uitspraak van 29 juni 2004, LJN AP4578.

4.5. De Raad is gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.4 van oordeel dat in dit geval niet aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen omdat appellant daarbij onvoldoende procesbelang heeft. Hiermee is gegeven dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.

(get.) R.M. van Male.

(get.) C. de Blaeij.