Home

Centrale Raad van Beroep, 16-12-2009, BK7083, 08-4722 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 16-12-2009, BK7083, 08-4722 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 december 2009
Datum publicatie
21 december 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BK7083
Zaaknummer
08-4722 WAZ
Relevante informatie
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 58

Inhoudsindicatie

In aansluiting op de periode van 20 maart 1996 tot 20 maart 1999, waarover reeds met betrekking tot de inkomsten uit de werkzaamheden van appellant toepassing is gegeven aan artikel 58 van de WAZ, niet opnieuw een periode aanvangt waarover de inkomsten uit die werkzaamheden kunnen worden geanticumuleerd. De Raad wijst er daartoe op dat door appellant is gesteld en door het Uwv niet is betwist dat de door hem op en na 20 maart 1999 verrichte werkzaamheden wat aard en belasting betreft gelijk zijn aan de werkzaamheden zoals verricht voor en op het moment van intreden van bedoelde fictie. Gelet daarop ziet de Raad het verweer van het Uwv, waarbij deze verwijst naar de uitspraken van de Raad van 26 januari 2007, niet slagen. Uit hetgeen is overwogen volgt dat het besluit van 27 augustus 2007, voor zover het betrekking heeft op de toepassing van artikel 58 van de WAZ over de periode van 20 maart 1999 tot en met 31 december 2000, is genomen in strijd met deze wetsbepaling. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv met het besluit van 27 augustus 2007 tevens geen juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van 21 december 2006. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

Uitspraak

08/4722 WAZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 juli 2008, 07/952(hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 16 december 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100%. Bij besluiten van 8 juli 2002 heeft het Uwv, in verband met inkomsten van appellant uit werkzaamheden in het bedrijf van zijn ex-echtgenote, met ingang van 20 maart 1996 toepassing gegeven aan artikel 58 van de WAZ op een wijze als in die besluiten is omschreven. Het door appellant daartegen gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 28 november 2002 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 juli 2004 heeft de rechtbank Dordrecht het beroep van appellant tegen het besluit van 28 november 2002 ongegrond verklaard.

1.2. Bij uitspraak van 21 december 2006, 04/4499 WAZ (LJN AZ5630), heeft de Raad onder meer de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2004 vernietigd, het beroep van appellant tegen het besluit van 28 november 2002 gegrond verklaard voor zover dat ziet op toepassing van artikel 58 van de WAZ na 20 maart 1999 en dat besluit in zoverre vernietigd. De Raad heeft daartoe overwogen dat anticumulatie van inkomsten slechts voor een periode van drie jaar kan plaatsvinden en dat artikel 58 van de WAZ zich verzet tegen het niet of gedeeltelijk betaalbaar stellen van een WAZ-uitkering na ommekomst van een tijdvak van drie jaar.

1.3. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 21 december 2006 heeft het Uwv het besluit van 27 augustus 2007, het thans bestreden besluit, genomen. Bij dat besluit is de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 20 maart 1999 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en is over de periode van 20 maart 1999 tot en met 31 december 2000 wederom toepassing gegeven aan artikel 58 van de WAZ op een wijze als in dat besluit is omschreven.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd – kort samengevat – dat bij het bestreden besluit ten onrechte wederom toepassing is gegeven aan artikel 58 van de WAZ. Ingevolge het tweede lid van die bepaling kan, zo heeft appellant gesteld, anticumulatie slechts plaatsvinden over een aaneengesloten tijdvak van drie jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten. Naar de mening van appellant kan na afloop van dat tijdvak de uitkering slechts worden herzien.

3.2. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift het in het bestreden besluit neergelegde standpunt met betrekking tot toepassing van artikel 58 van de WAZ gehandhaafd en ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de uitspraken van de Raad van 26 januari 2007, LJN AZ7589 en LJN AZ7594.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt vast dat gelet op het hoger beroep en het verhandelde ter zitting tussen partijen in geschil is de toepassing van de zogenoemde anticumulatie op grond van artikel 58 van de WAZ - zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang - over de periode van20 maart 1999 tot en met 31 december 2000.

4.2. Zoals de Raad al heeft geoordeeld in zijn onder 1.2 vermelde uitspraak van 21 december 2006 verzet artikel 58 van de WAZ zich tegen het niet of gedeeltelijk betaalbaar stellen van een WAZ-uitkering na ommekomst van een tijdvak van drie jaar. Blijkens de tekst van artikel 58, tweede lid, van de WAZ, welke bepaling naar het oordeel van de Raad in duidelijke bewoordingen is vervat, wordt in het geval een betrokkene arbeid gaat verrichten, waarvan niet vaststaat of deze arbeid in overeenstemming is met zijn krachten en bekwaamheden, na afloop van de toepassingsduur van drie jaar die arbeid aangemerkt als arbeid in de zin van artikel 2, vierde lid, van de WAZ, zodat tot schatting op die arbeid moet worden overgegaan. Vanaf het moment van intreden van de in de laatste volzin van artikel 58, tweede lid, van de WAZ neergelegde fictie dient die door een betrokkene verrichte arbeid te worden aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Die arbeid kan na het intreden van die fictie niet opnieuw worden aangemerkt als arbeid waarvan niet vaststaat of deze arbeid in overeenstemming is met de krachten en bekwaamheden van betrokkene. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de met artikel 58 WAZ overeenkomende artikelen 33 van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals die artikelen met ingang van 1 augustus 1993 zijn komen te luiden, blijkt voorts dat het de bedoeling van de wetgever was dat na de toepassing van de anticumulatiebepaling over de maximale termijn van drie jaar, indien de betrokkene blijft werken, in alle gevallen tot definitieve schatting wordt overgegaan. Slechts in het – hier zich niet voordoende – geval dat sprake is van inkomen uit WSW-arbeid is ingevolge artikel 58, derde lid, van de WAZ deze maximering niet van toepassing (TK 1992-1993, 22 924, nr. 3, p. 40 e.v.)

4.3. Hetgeen onder 4.2 is overwogen betekent voor het onderhavige geval dat in aansluiting op de periode van 20 maart 1996 tot 20 maart 1999, waarover reeds met betrekking tot de inkomsten uit de werkzaamheden van appellant toepassing is gegeven aan artikel 58 van de WAZ, niet opnieuw een periode aanvangt waarover de inkomsten uit die werkzaamheden kunnen worden geanticumuleerd. De Raad wijst er daartoe op dat door appellant is gesteld en door het Uwv niet is betwist dat de door hem op en na 20 maart 1999 verrichte werkzaamheden wat aard en belasting betreft gelijk zijn aan de werkzaamheden zoals verricht voor en op het moment van intreden van de onder 4.2 bedoelde fictie. Gelet daarop ziet de Raad het verweer van het Uwv, waarbij deze verwijst naar de uitspraken van de Raad van 26 januari 2007, niet slagen.

4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het besluit van 27 augustus 2007, voor zover het betrekking heeft op de toepassing van artikel 58 van de WAZ over de periode van 20 maart 1999 tot en met 31 december 2000, is genomen in strijd met deze wetsbepaling. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv met het besluit van 27 augustus 2007 tevens geen juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van 21 december 2006. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal onder III dan ook doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

5. De Raad acht tot slot termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2007 gegrond voor zover daarbij toepassing is gegeven aan artikel 58 van de WAZ over de periode na 20 maart 1999 tot en met 31 december 2000;

Vernietigt het besluit van 27 augustus 2007 in zoverre;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.288,-;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 145,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.

(get.) H. Bolt.

(get.) M.D.F. de Moor.

KR