Home

Centrale Raad van Beroep, 23-07-2009, BJ3978, 08-5090 ALGEM + 08-4442 ALGEM

Centrale Raad van Beroep, 23-07-2009, BJ3978, 08-5090 ALGEM + 08-4442 ALGEM

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 juli 2009
Datum publicatie
29 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3978
Zaaknummer
08-5090 ALGEM + 08-4442 ALGEM

Inhoudsindicatie

Dubbel hoger beroep. Geen vergoeding kosten in bezwaar. Geen bijzonder geval. Geen vergoeding van interne kosten nu professionele rechtsbijstand is ingeschakeld. Het advocatenkantoor Derks-Star Busmann-Hanotiau heeft tijdens de bezwaarprocedure de correspondentie met het Uwv gevoerd. Uit de gedingstukken kan niet worden opgemaakt waaruit de werkzaamheden van het advocatenkantoor Dirkzwager bestonden.

Uitspraak

08/5090 ALGEM

08/4442 ALGEM

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

1. [Belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats], (hierna: belanghebbende),

2. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 juli 2008, 07/4190 (hierna: aangevallen uitspraak),

in de gedingen tussen:

belanghebbende

en

Uwv

Datum uitspraak: 23 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Belanghebbende en het Uwv hebben hoger beroep ingesteld.

Belanghebbende en het Uwv hebben een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door [S. 1] en [S. 2]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Verdonk en mr. H. Segers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Bij in juni 1998 genomen besluiten zijn aan belanghebbende premie- en boetenota's opgelegd die betrekking hebben op bovenmatige reis- en verblijfskostenvergoedingen, doorbetaalde ziektewetuitkeringen en de verzekeringsplicht van zelfstandige onderaannemers. De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft het Uwv bij besluit van 9 december 1998 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 20 februari 2003, LJN AF5668, de uitspraak van de rechtbank van 6 juni 2000, waarbij het besluit van 9 december 1998 is vernietigd, in stand gelaten behoudens voorzover daarbij is beslist over de bovenmatige onkostenvergoedingen. Ten aanzien van de inzet van zelfstandigen/onder(aan)nemers is de Raad voorts tot de conclusie gekomen dat het Uwv op juiste gronden verzekeringsplicht heeft aangenomen.

1.2. Bij brief van 7 oktober 2003 is namens belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de onder 1.1 genoemde in juni 1998 genomen besluiten.

1.3. Bij besluit van 16 mei 2007 heeft het Uwv de kosten van het advocatenkantoor Derks-Star Busmann-Hanotiau en het accountantskantoor Hermans van Brethouwer & Partners alsmede de van de zijde van belanghebbende gemaakte reiskosten vergoed tot een totaalbedrag van € 43.983,07 (inclusief wettelijke rente). Het verzoek van belanghebbende om de kosten van Dirkzwager Advocaten en Notarissen (hierna: Dirkzwager) ter hoogte van € 18.660,21 en de eigen werkzaamheden ter hoogte van € 63.021,-- te vergoeden, heeft het Uwv afgewezen. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat het inroepen van de rechtsbijstand van Dirkzwager niet als redelijk is aan te merken, nu belanghebbende tijdens de bezwaarprocedure ook gebruik heeft gemaakt van de diensten van het advocatenkantoor Derks-Star Busmann-Hanotiau.

Nu laatstgenoemde advocatenkantoor de correspondentie met het Uwv heeft gevoerd, heeft het Uwv uitsluitend de kosten van dit advocatenkantoor vergoed. De omstandigheid dat belanghebbende voor rechtsbijstand een advocaat had ingeschakeld, was voor het Uwv tevens grond om de kosten van de eigen werkzaamheden af te wijzen, waarbij is verwezen naar ter zake gevoerd beleid vervat in zijn Mededeling M 00.040 van

14 april 2000 (hierna: beleid).

1.4. Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft het Uwv het tegen het besluit van 16 mei 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent de vergoeding van griffierecht - het beroep van belanghebbende tegen het besluit van 24 augustus 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij is geweigerd de kosten van de eigen werkzaamheden te vergoeden en het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van de uitspraak. Met betrekking tot de eigen werkzaamheden heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de in paragraaf 5.2 van het beleid neergelegde beperking van de vergoeding van de zogenoemde interne kosten tot gevallen waarin de werkgever zelf, dat wil zeggen zonder hulp van externe deskundigen, in de zaak heeft voorzien niet in overeenstemming is met de in de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juli 1993, LJN ZC1036 neergelegde jurisprudentielijn en het in het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht geldende uitgangspunt dat een benadeelde de schade zoveel mogelijk dient te beperken.

Met betrekking tot de kosten van Dirkzwager heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv gevolgd dat het inschakelen van Dirkzwager bij de behandeling van het bezwaar niet als redelijk is aan te merken.

3. Het Uwv en belanghebbende hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.

4. Met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv komt de Raad tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt voorop dat de Wet kosten bestuurlijke voorprocedure, Stb. 2002, 55, welke op 12 maart 2002 in werking is getreden, en waarbij artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gewijzigd, hier niet van toepassing is. Voor de door belanghebbende gevorderde vergoeding van kosten die zij in de bezwaarfase heeft gemaakt, geldt ingevolge vaste rechtspraak van de Raad dat deze in beginsel voor rekening van de betrokkene blijven en slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding - op grond van artikel 8:73 van de Awb - in aanmerking komen. Naar het oordeel van de Raad is hier van een dergelijk bijzonder geval geen sprake. Met name valt niet in te zien dat de primaire besluitvorming dermate ernstige gebreken vertoont dat gezegd zou moeten worden dat het Uwv tegen beter weten in onrechtmatig besluiten heeft genomen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de primaire besluiten gelet op hetgeen onder 1.1 is overwogen gedeeltelijk op goede gronden zijn genomen.

4.2. Met betrekking tot verzoeken om schadevergoeding in verband met kosten die belanghebbende heeft gemaakt in de bezwaarfase voert het Uwv beleid. In dat beleid heeft het Uwv aansluiting gezocht bij de in de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1999, LJN ZC3059, neergelegde criteria. Gelet op de onder 4.1 vermelde jurisprudentielijn moet dit beleid als voor belanghebbende begunstigend beleid worden gekwalificeerd. Dit betekent dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid door de bestuursrechter als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.

4.3. Op grond van paragraaf 5.2 van het beleid heeft het Uwv het verzoek om vergoeding van de kosten van de eigen werkzaamheden van belanghebbende afgewezen.

Blijkens deze paragraaf kan tot vergoeding van zogenoemde interne kosten worden overgegaan indien de werkgever zelf in de zaak heeft voorzien. Dit betekent dat vergoeding van interne kosten niet mogelijk is indien de werkgever door gebruik te maken van professionele rechtsbijstand niet zelf in de zaak heeft voorzien. De Raad is in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld: de uitspraak van de Raad van 13 maart 2008, LJN BC7508) tot een zelfde conclusie gekomen. Nu in het onderhavige geval professionele rechtsbijstand is ingeschakeld, biedt het beleid geen basis om de kosten van de eigen werkzaamheden te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding voor deze kosten is derhalve terecht afgewezen door het Uwv.

4.4. Nu er in het beleid van het Uwv geen grondslag te vinden is om in geval van professionele rechtsbijstand interne kosten te vergoeden, dient het besluit van het Uwv om in de zaak [naam B.V.] wel interne kosten te vergoeden als een vergissing te worden afgedaan. Voorts strekt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zover dat een bestuursorgaan in een eenmaal gemaakte vergissing zou moeten volharden.

4.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt.

5. Met betrekking tot het hoger beroep van belanghebbende komt de Raad tot de volgende beoordeling.

5.1. De Raad stelt vast dat belanghebbende zich voor het voeren van de procedure in bezwaar heeft laten bijstaan door de twee advocatenkantoren. Het advocatenkantoor Derks-Star Busmann-Hanotiau heeft tijdens de bezwaarprocedure de correspondentie met het Uwv gevoerd. Uit de gedingstukken kan niet worden opgemaakt waaruit de werkzaamheden van het advocatenkantoor Dirkzwager bestonden. De door belanghebbende ingezonden declaraties geven hierover onvoldoende duidelijkheid. Ook is niet duidelijk of de in de declaraties vermelde werkzaamheden zijn verricht in het kader van de hier aan de orde zijnde bezwaarprocedure, nu in de aanhef van de declaraties verschillende dossiernummers worden vermeld. Op grond van paragraaf 2.1 van het beleid dient het Uwv te beoordelen of het inroepen van de rechtsbijstand op zichzelf beschouwd als redelijk is aan te merken. Het ligt op de weg van belanghebbende om dit aannemelijk te maken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is belanghebbende hierin, voor zover het inschakelen van advocatenkantoor Dirkzwager betreft, niet geslaagd.

5.2. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt. Gelet op dit en het onder 4.5 gegeven oordeel zal de Raad - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep van belanghebbende ongegrond verklaren.

6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) C. de Blaeij.

E.L.S.