Home

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2009, BI9020, 07-1181 AKW

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2009, BI9020, 07-1181 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 mei 2009
Datum publicatie
23 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI9020
Formele relaties
Zaaknummer
07-1181 AKW

Inhoudsindicatie

Geen aanleiding om kinderbijslag toe te kennen met langere terugwerkende kracht dan één jaar, omdat het toekennen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht niet leidt tot verzekering ingevolge de AKW met terugwerkende kracht, en appellante eerst vanaf het eerste kwartaal van 2006 verzekerd is voor de AKW en niet eerder dan met ingang van dat kwartaal recht heeft op kinderbijslag. Svb heeft juiste uitleg gegeven aan artikel 9a van het BUB 1999. In dat artikel is uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bepaald dat een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt, verzekerd is voor de volksverzekeringen met ingang van de dag waarop positief op zijn verblijfsvergunningaanvraag is beslist. Voor zover in de asielprocedure sprake is van overschrijding van de redelijke termijn kan dit niet aan de Svb worden tegengeworpen. Appellante is niet geschaad in haar recht op een ongestoord gezinsleven en van ontneming van eigendom kan, nu is vastgesteld dat het recht op kinderbijslag niet eerder is ontstaan dan op de datum waarop aan appellante de vergunning tot verblijf is verleend, geen sprake zijn.

Uitspraak

07/1181 AKW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 januari 2007, 06/1873 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 28 mei 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 5 maart 2009 heeft de Svb desgevraagd een nadere toelichting gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Voor appellante is verschenen mr. P. Delawi, kantoorgenoot van mr. Gloudi, voornoemd. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is in februari 1999 vanuit Irak naar Nederland gekomen. Bij besluit van 29 september 2005 is aan haar een verblijfsvergunning asiel voor de bepaalde tijd van 25 november 2002 tot 25 november 2005 verleend. Appellante woonde in 2005 met haar zes kinderen in een huis van het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) en zij ontving toen een COA-leefvergoeding.

1.2. Op 9 november 2005 heeft appellante kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd. De Svb heeft aan appellante bij besluit van 28 april 2006 kinderbijslag toegekend met ingang van het vierde kwartaal van 2004. Bij besluit van 31 mei 2006 heeft de Svb te kennen gegeven geen aanleiding te zien om gebruik te maken van de bevoegdheid om kinderbijslag toe te kennen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar.

1.3. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat, omdat het toekennen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht niet leidt tot verzekering ingevolge de AKW met terugwerkende kracht, appellante eerst vanaf het eerste kwartaal van 2006 verzekerd is voor de AKW en niet eerder dan met ingang van dat kwartaal recht heeft op kinderbijslag. Bij besluit van 16 augustus 2006 is appellante ervan in kennis gesteld dat de haar bij besluit van 28 april 2006 ten onrechte toegekende kinderbijslag niet zal worden herzien.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, overwegende - kort gezegd - dat de Svb met het bestreden besluit correct uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB 1999), mede gelet op de Nota van Toelichting bij de op 1 april 2001 in werking getreden wijziging daarvan. In dat artikel is bepaald dat een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), zoals appellante, verzekerd is voor de volksverzekeringen met ingang van de dag waarop positief op de aanvraag van een verblijfsvergunning wordt beschikt.

3. Namens appellante is in hoger beroep gesteld dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 9a van het BUB 1999 door niet te erkennen dat, met de datum waarop positief op de verblijfsvergunning is beschikt, bedoeld wordt de datum waarop rechtmatig verblijf is verkregen. In het geval van appellante is dat 25 november 2002. Volgens appellante is de wijze waarop in het bestreden besluit toepassing is gegeven aan artikel 9a van het BUB 1999 in strijd met het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (recht op een eerlijk proces binnen redelijke termijn en recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven), artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (bescherming van eigendom) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM (verbod van discriminatie). Betoogd is - samengevat - dat de asielprocedure veel te lang geduurd heeft en dat als gevolg daarvan appellante ten onrechte pas in november 2005 als verzekerd voor de volksverzekeringen wordt aangemerkt, terwijl zij blijkens de aan haar toegekende verblijfsvergunning reeds sedert november 2002 rechtmatig in Nederland heeft verbleven en met ingang van die datum dan ook recht heeft op kinderbijslag.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd om over de kwartalen gelegen vóór het vierde kwartaal van 2004 kinderbijslag aan appellante toe te kennen. De Svb heeft deze weigering aanvankelijk gebaseerd op het feit dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de AKW, doch bij het bestreden besluit heeft de Svb de motivering in die zin gewijzigd dat appellant toen niet verzekerd was krachtens de AKW. De Raad dient derhalve te beoordelen of de Svb terecht heeft aangenomen dat appellant voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2004 niet verzekerd was ingevolge AKW.

4.2. De Raad volgt appellante niet in de stelling dat door de Svb - en de rechtbank - een onjuiste uitleg is gegeven aan artikel 9a van het BUB 1999. In dat artikel is uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bepaald dat een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt, verzekerd is voor de volksverzekeringen met ingang van de dag waarop positief op zijn verblijfsvergunningaanvraag is beslist. Daaraan kan niet afdoen dat de vergunning met terugwerkende kracht is verleend. In de periode voorafgaande aan de afgifte van de verblijfsvergunning ontving appellante een uitkering van het COA en uit de Nota van Toelichting op de invoering van artikel 9a van het BUB 1999 blijkt dat nadrukkelijk is beoogd de reguliere sociale verzekeringswetgeving in bedoelde periode niet van toepassing te laten zijn op de diverse categorieën van vreemdelingen, tenzij in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen in Nederland arbeid wordt verricht. Omdat appellante op grond van voornoemde bepaling in ieder geval vóór het vierde kwartaal van 2004 niet verzekerd was ingevolge de AKW, bestond derhalve toen geen recht op kinderbijslag.

4.3. De Raad is voorts van oordeel dat, voor zover in de asielprocedure van appellante sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM, dit niet aan de Svb kan worden tegengeworpen en dan ook niet kan leiden tot het buiten toepassing laten van artikel 9a van het BUB 1999. De Raad heeft al eerder overwogen, onder andere in zijn uitspraak van 29 april 1998 (LJN ZB7595) dat de eis te ver gaat dat de Svb de vraag moet beantwoorden of de Minister van Justitie aan de betrokkene op een eerdere datum een verblijfstitel had moeten toekennen, en - bij een bevestigend antwoord - het moment van juridische binding op een eerder tijdstip moet bepalen dan dat van (de bekendmaking van) het besluit tot verlening van de verblijfstitel. Artikel 9a van het BUB is juist bedoeld om te vermijden dat onderscheidene categorieën van vreemdelingen met een vergunning voor bepaalde tijd asiel op verschillende momenten als ingezetene en dus als verzekerd worden aangemerkt.

4.4. De Raad is van oordeel dat de aan artikel 9a van het BUB 1999 door de Svb en de rechtbank gegeven - correcte - uitleg en/of toepassing niet in strijd is met overige door appellante genoemde verdragsbepaling. De Raad vermag niet in te zien dat appellante door het bestreden besluit is geschaad in haar recht op een ongestoord gezinsleven en van ontneming van eigendom kan, nu is vastgesteld dat het recht op kinderbijslag niet eerder is ontstaan dan op de datum waarop aan appellante de vergunning tot verblijf is verleend, evenmin sprake zijn, omdat appellante vóór dat moment geen aanspraak kon maken op kinderbijslag. Ten slotte maakt het feit dat de ene asielaanvraag sneller kan worden afgewikkeld dan de andere, niet dat artikel 9a van het BUB 1999 in zichzelf discriminatoir van aard is.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009.

(get.) T.L. de Vries.

(get.) W. Altenaar.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

NK