Home

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2008, BD8630, 06-3903 AKW

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2008, BD8630, 06-3903 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 juli 2008
Datum publicatie
25 juli 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD8630
Formele relaties
Zaaknummer
06-3903 AKW

Inhoudsindicatie

Weigering kinderbijslag. Niet verzekerd. Geen rechtmatig verblijf in Nederland. Het recht op kinderbijslag komt toe aan de (verzekerde) ouder en niet aan het kind zelf.

Uitspraak

06/3903 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 juni 2006, 06/568 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 10 juli 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nog nadere stukken aan de Raad doen toekomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2008. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellant is geboren in de toenmalige Sovjet-Unie (Tatarstan) en woont sedert augustus 2001 met zijn Russische partner in Nederland, alwaar op 26 september 2001 hun dochter [S.] is geboren. Appellants aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen, maar appellant was en is nog in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning. Ten tijde van de aanvraag om kinderbijslag had appellant een verblijfsaantekening op grond van artikel 12 van de Vreemdelingenwet in zijn paspoort voor de periode van 7 juni 2005 tot 7 december 2005. Sedert januari 2005 is appellant werkzaam als zelfstandig ondernemer. Hij staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, beschikt over een BTW- en een sofinummer en is verzekerd voor ziektekosten.

Bij formulier gedagtekend 11 augustus 2005 heeft appellant kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd ten behoeve van zijn dochter [S.].

Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft de Svb beslist dat appellant met ingang van het derde kwartaal van 2005 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet verzekerd is voor de AKW.

Bij beslissing op bezwaar van 1 maart 2006 heeft de Svb het door appellant tegen het besluit van 25 oktober 2005 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat appellant niet verzekerd is ingevolge artikel 6, tweede lid, van de AKW, omdat appellant niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en voorts dat hij geen rechten kan ontlenen aan de artikelen 10 en 11 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746).

In de procedure heeft appellant zich beroepen op bepalingen in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Trb. 1951, 154 (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Ter onderbouwing hiervan heeft appellant aangevoerd dat zijn dochter in Nederland is geboren, naar school gaat en een eigen sofinummer heeft en derhalve ongeacht de verblijfsstatus van de ouders dezelfde rechten dient te hebben als andere Nederlandse kinderen. Nu zijn dochter geen recht heeft op kinderbijslag is er sprake van ongeoorloofde discriminatie. Ook is appellant van mening dat hij op grond van zijn verblijfsaantekening ingevolge artikel 12 Vw 2000 wel rechtmatig in Nederland verblijft. Appellant heeft er voorts nog op gewezen dat hij over het inkomen dat hij verdient als zelfstandig ondernemer inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betaalt en dat hij hiermee net als de werknemer in loondienst zijn bijdrage levert aan de Nederlandse Staat.

De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.

De Raad overweegt als volgt.

De Raad stelt voorop dat uit artikel 11 van de AKW volgt dat het recht op kinderbijslag toekomt aan de (verzekerde) ouder en niet aan het kind zelf. Ingevolge artikel 6, tweede lid van de AKW is niet verzekerd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. De Raad merkt dienaangaande op dat appellant weliswaar rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 12 Vw 2000, maar dat hij onweersproken niet in het bezit is of is geweest van een verblijfstitel zoals genoemd in artikel 6, tweede lid van de AKW.

Op grond van artikel 6, vierde lid, van de AKW is bij artikel 11 van KB 746 uitbreiding gegeven aan de kring van verzekerden, in die zin dat ook verzekerd is voor de volksverzekeringen de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000 indien hij in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) arbeid verricht in dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij aan de loonbelasting is onderworpen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant geen arbeid in de zin van artikel 11 van KB 746 verricht of heeft verricht en derhalve ook op grond van die bepaling niet als verzekerde voor de AKW is aan te merken. Evenals de Svb ter zitting heeft toegelicht, ziet de Raad geen ruimte in de bepalingen bij of krachtens de AKW om appellant - in de hoedanigheid van zelfstandig ondernemer of anderszins - onder de verzekering van de AKW te brengen.

Nu appellant aan het nationale recht ten behoeve van zijn dochter geen recht op kinderbijslag kan ontlenen, is thans nog in geschil de vraag of uit genoemde internationale verdragen moet worden afgeleid dat appellant, ongeacht het bepaalde in de AKW, als verzekerde in de zin van die wet dient te worden aangemerkt.

De Raad stelt vast dat de uitsluiting van de verzekering voortvloeit uit het bepaalde bij de Koppelingswet. Zoals de Raad reeds meermalen heeft geoordeeld (zie onder andere de uitspraak van 26 juni 2001, LJN AB2324) is voor het in deze wet neergelegde onderscheid naar nationaliteit - bij een verzoek om toelating tot verblijf in Nederland op of na 1 juli 1998 - een afdoende rechtvaardiging aanwezig ook waar het gaat om de uitsluiting van de verzekering voor de AKW. Het beroep van appellant op de in verschillende verdragen neergelegde non-discriminatiebepalingen kan dan ook niet slagen.

Ten aanzien van het beroep op het IVRK merkt de Raad op dat, gezien het voorbehoud dat de Staat heeft gemaakt bij artikel 26 van het IVRK, een beroep op dat verdrag er niet toe kan leiden dat aan het kind een zelfstandig recht op kinderbijslag dient toe te komen. Voor zover appellant zich tevens heeft willen beroepen op het bepaalde in artikel 27 van het IVRK, verwijst de Raad naar eerdere jurisprudentie, waarin is bepaald dat aan dat artikel geen rechtstreekse werking toekomt.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. Met betrekking tot appellants grief, dat op zijn inkomen wel premies voor de volksverzekeringen worden ingehouden, terwijl hij ingevolge de wetsduiding niet als verzekerde voor de volksverzekeringen wordt aangemerkt, merkt de Raad op dat hem daartoe ten aanzien van de vraag of die premie-inhouding terecht is geschied geen rechtsmacht toekomt, maar dat appellant zich voor een oordeel dienaangaande kan wenden tot de daartoe bevoegde instantie.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008.

(get.) T.L. de Vries.

(get.) C. de Blaeij.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.

AR