Home

Centrale Raad van Beroep, 02-10-2007, BB5534, 06-4286 WWB

Centrale Raad van Beroep, 02-10-2007, BB5534, 06-4286 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 oktober 2007
Datum publicatie
15 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB5534
Zaaknummer
06-4286 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 17

Inhoudsindicatie

Anonieme tip over de woon- en leefsituatie van een bijstandsaanvrager/-ontvanger vormt geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek.

Uitspraak

06/4286 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juni 2006, 05/1116 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

[Betrokkene]

Datum uitspraak: 2 oktober 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Blom, werkzaam bij de gemeente Zwolle. Betrokkene is verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Betrokkene ontvangt sedert 1 september 1993 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.

Naar aanleiding van een anonieme tip dat de ex-echtgenoot van betrokkene, [naam ex-echtgenoot] (hierna: [naam ex-echtgenoot]), bij haar woont en dat [naam ex-echtgenoot] in een restaurant werkt, hebben twee medewerkers van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Zwolle op 17 februari 2005 bij betrokkene een huisbezoek afgelegd. Betrokkene heeft geweigerd haar medewerking aan dit huisbezoek te verlenen. Hierop heeft appellant bij besluit van 21 februari 2005 de bijstandsuitkering van betrokkene met ingang van 17 februari 2005 ingetrokken.

Bij besluit van 20 juni 2005 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2005 ongegrond verklaard. Appellant stelt zich daarbij onder meer op het standpunt dat in een situatie als de onderhavige, waarbij een geloofwaardige anonieme tip is binnengekomen met concrete informatie over de woon- en leefsituatie, een onaangekondigd huisbezoek binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit valt.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 20 juni 2005 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant te snel naar het middel van een onaangekondigd huisbezoek gegrepen nu, afgezien van de tip, zich in het dossier geen enkele andere aanwijzing bevindt dat [naam ex-echtgenoot] ten tijde in geding bij betrokkene woonde. Niet valt in te zien dat appellant in dit geval niet kon trachten eerst op andere wijze aanvullende gegevens te krijgen alvorens een huisbezoek te entameren.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Artikel 17, eerste lid, van de WWB, bepaalt voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB.

Indien de belanghebbende deze inlichtingen-/medewerkingsverplichting niet of niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB worden ingetrokken.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 1 mei 2001, LJN ZB9247, de uitspraak van 3 september 2003, LJN AF3007, en de uitspraak van 11 april 2007, LJN BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een dergelijke grond is sprake indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid van de door betrokkene over haar woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen.

De Raad is van oordeel dat een anonieme tip over de woon- en leefsituatie van een bijstandsaanvrager/-ontvanger als zodanig geen redelijke grond vormt voor het afleggen van een huisbezoek. Een dergelijke tip kan, mits deze relevant, concreet en voldoende onderbouwd is, wel aanleiding vormen voor het instellen van een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. In dat kader dient eerst te worden bezien of gebruik kan worden gemaakt van voor betrokkene minder ingrijpende onderzoeksmiddelen dan een huisbezoek. Indien en zodra (daarbij) concrete objectieve feiten en omstandigheden blijken, die twijfel doen rijzen over de juistheid van de eerder over de woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen, ontstaat er een redelijke grond voor een huisbezoek.

In dit geval ziet de Raad in de omstandigheid dat er aanwijzingen zijn die steun bieden voor de juistheid van de tip over de (verzwegen) werkzaamheden van [naam ex-echtgenoot], geen grond voor een ander oordeel. Betrokkene kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij haar medewerking aan het huisbezoek heeft geweigerd.

Het voorgaande betekent dat er geen sprake is van schending van de op betrokkene rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting, zodat appellant niet bevoegd was om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van betrokkene met ingang van 17 februari 2005 in te trekken. Het besluit van 20 juni 2005 is derhalve terecht wegens strijd met de wet vernietigd.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Bepaalt dat van de gemeente Zwolle een griffierecht van € 428,-- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2007.

(get.) G. van der Wiel.

(get.) S. Ommen.

RB