Home

Centrale Raad van Beroep, 16-12-2004, AR7829, 03/6032 MPW

Centrale Raad van Beroep, 16-12-2004, AR7829, 03/6032 MPW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 december 2004
Datum publicatie
20 december 2004
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AR7829
Zaaknummer
03/6032 MPW
Relevante informatie
Kaderwet militaire pensioenen [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] art. 3

Inhoudsindicatie

Pensioenoverzicht i.v.m. overgang naar geprivatiseerd militair pensioenstelsel. Uitleg begrip 'individuele gelijkwaardigheid van uitzichten op pensioen'.

Uitspraak

03/6032 MPW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Op bij beroepschrift uiteengezette gronden heeft appellant bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2003, nummer AWB 02/3547 MPW, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2004. Daar is appellant in persoon verschenen, terwijl namens gedaagde is verschenen P.J. Consten, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.

II. MOTIVERING

In dit geding is aan de orde de Kaderwet militaire pensioenen, hierna te noemen: de Kaderwet (wet van 13 december 2000, Stb. 2001, nr. 37). Ingevolge het bij deze wet gegeven koninklijk besluit van 29 mei 2001, Stb.2001, nr. 260, is de Raad bevoegd van het onderhavige geding, handelend over het door gedaagde ten aanzien van appellant genomen conversiebesluit van 13 augustus 2002, kennis te nemen.

Ten aanzien van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad, onder verwijzing voor het overige naar de aangevallen uitspraak, met het volgende.

Appellant ontving tot 1 juni 2001 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene militaire pensioenwet. Deze wet is met ingang van genoemde datum komen te vervallen. Bij de Kaderwet, en de daarbij behorende Conversieregeling militaire pensioenen (ministeriële regeling van 21 mei 2001, nr. P/2001002775, Stcrt. 23 augustus 2001, nr. 162), is de overgang naar een nieuw militair pensioenstelsel op privaatrechtelijke basis geregeld.

Bij besluit van 6 juni 2001 heeft gedaagde aan appellant een overzicht verschaft van de voor omzetting van zijn pensioen op 1 juni 2001 geldende basisgegevens, te weten diensttijd en pensioengrondslag. Nadat appellant daartegen bezwaar had gemaakt heeft gedaagde (uiteindelijk) bij besluit van 13 augustus 2002 een uitgebreider overzicht verstrekt van de oude en de nieuwe pensioensituatie op het omzettingsmoment.

In beroep tegen dit laatste besluit heeft appellant bij de rechtbank een aantal grieven aangevoerd, in de kern erop neerkomend dat dit besluit onvoldoende gegevens bevat om ook voor de toekomst te kunnen verifiëren of is voldaan aan de in artikel 3, derde lid, van de Kaderwet neergelegde garantie - naast die van nominale gelijkheid van de op het omzettingsmoment reeds ingegane pensioenen - van individuele gelijkwaardigheid van uitzichten op pensioen. In de visie van appellant had in het bestreden besluit de uitgangspositie voor de toepassing van de Algemene militaire pensioenwet formeel, en veel meer gedetailleerd, vastgelegd behoren te worden, zodat ook in de verdere toekomst nagerekend kan worden of het daadwerkelijk verstrekte pensioen nog wel spoort met datgene waarop aanspraak zou hebben bestaan indien de Algemene militaire pensioenwet van toepassing was gebleven.

De rechtbank heeft deze grieven bij de aangevallen uitspraak verworpen en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen - kort samengevat - dat de positie van appellant in het nieuwe pensioenstelsel met de in het bestreden besluit neergelegde gegevens wel in voldoende mate is gemarkeerd ten opzichte van de situatie die gold onder de werking van de Algemene militaire pensioenwet.

In hoger beroep heeft appellant zijn grieven gehandhaafd.

De Raad overweegt dienaangaande als volgt.

Het geschil spitst zich toe op de toepassing van de in artikel 3, derde lid, van de Kaderwet opgenomen voorwaarden dat ‘individuele gelijkwaardigheid van uitzichten op pensioen en, voor het totaal van de aan de dezelfde dienstverhouding te ontlenen nieuwe aanspraken, nominale gelijkheid van de op het omzettingsmoment al ingegane pensioenen’ moet worden bereikt.

Naar de Raad al eerder heeft geoordeeld - zie de uitspraak van 15 mei 2003, nrs 02/3346 + 02/3819 MPW, LJN AI5653, - duiden de woorden ‘uitzichten op pensioen’ en de wetsgeschiedenis van artikel 3 van de Kaderwet erop dat gekeken moet worden naar het totaal aan uitzichten op pensioen dat op het moment van de omzetting bestaat. Hierbij geldt als basis dat de onder het oude recht opgebouwde tijd en het daarbij geldende pensioengevend inkomen uitgangspunt zijn voor de volgens de in de Conversieregeling militaire pensioenen neergelegde systematiek uit te voeren omzetting naar een waarde onder het nieuwe recht van het totaal van het verzekerde pakket.

De Raad stelt vast dat gedaagde met het bestreden besluit aan de evengenoemde wettelijke voorwaarden heeft voldaan. Anders dan appellant meent strekken die voorwaarden, en de daarin vervatte garantie, niet zover te verzekeren dat ook in de toekomst te allen tijde een (eventueel tot aanpassing nopende) vergelijking kan worden geëist met de pensioenuitkering, zoals die dan zou hebben gegolden als de Algemene militaire pensioenwet niet zou zijn ingetrokken. Die garantie betekent wel dat de hiervoor bedoelde, thans vastgestelde basiselementen ook voor de toekomst gelden en dat appellant zich op die elementen steeds kan beroepen.

Al hetgeen appellant in hoger beroep verder heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.

Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.

Beslist wordt derhalve als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) A.D. van Dissel-Singhal.