Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-02-2020, ECLI:NL:CBB:2020:60, 18/691

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-02-2020, ECLI:NL:CBB:2020:60, 18/691

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
4 februari 2020
Datum publicatie
4 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:CBB:2020:60
Formele relaties
Zaaknummer
18/691

Inhoudsindicatie

Boetes die zijn opgelegd voor het verkeerd opmaken van vervoersbewijzen dierlijke mest zijn ten onrechte niet gematigd op grond van het door de minister gehanteerde beleid bij de overschrijding van de beslistermijn als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, Awb. Geen verdere matiging op grond van overschrijding redelijke termijn, nu deze minder dan 6 maanden bedraagt.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 18/691

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2020 op de hoger beroepen van:

[naam 2] , te [plaats] , appellant, gezamenlijk aangeduid als appellanten (gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2018, kenmerk 17/1272 en 17/1442, in het geding tussen

(gemachtigden: mr. H.J. Kram en mr. M. Leegsma).

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2018:1274.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en appellant. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1.1.

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2.

Appellante is een transportbedrijf dat zich bezig houdt met het vervoeren van dierlijke meststoffen. Appellant is de directeur van appellante. In het kader van een controle op de naleving over het jaar 2013 van de bij of krachtens de Meststoffenwet (Msw) gestelde verplichtingen hebben drie toezichthouders van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek verricht bij appellante. In dat kader hebben zij de administratie van appellante en de vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM’s) onderzocht. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 juni 2015 (rapport). De conclusie van het rapport is dat appellante 45 VDM’s niet volledig heeft opgemaakt (feitcode M302) en dat zij 69 VDM’s niet naar waarheid heeft opgemaakt (feitcode M303). Ook zijn er 48 VDM’s niet door de afnemer ondertekend (feitcode M304) en is er tien keer sprake geweest van het wijzigen of onleesbaar maken van de gegevens op een VDM (feitcode M305). Verder zijn de gegevens van twee VDM’s elektronisch onjuist ingediend (feitcode M311). Tot slot hebben de toezichthouders geconstateerd dat appellante in totaal 400 ton dierlijke mest met 1.136 kilogram fosfaat niet kan verantwoorden.

1.3.

Bij brieven van 27 januari 2016 heeft de minister aan appellanten kenbaar gemaakt tot oplegging van een bestuurlijke boete van in totaal € 54.712,- aan appellanten afzonderlijk te willen overgaan vanwege de door appellante begane overtredingen en het daaraan door appellant feitelijk leidinggeven.

1.4.

Bij besluit van 7 april 2016 (primair besluit 1) heeft de minister, onder verwijzing naar het rapport, aan appellante meerdere boetes opgelegd voor de vanaf 10 april 2013 vastgestelde overtredingen tot een bedrag van in totaal € 15.562,-. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellante op grond van artikel 14 van de Msw te allen tijde moet kunnen verantwoorden aan wie de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheden en de op het bedrijf of de onderneming aangevoerde dierlijke meststoffen zijn afgezet, voor zover deze niet op het eigen bedrijf of in het kader van de eigen onderneming zijn gebruikt of in opslag zijn genomen. Verder dient appellante er op grond van artikel 53, tweede en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Besluit) zorg voor te dragen dat het VDM overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt ondertekend en dat de gegevens op het VDM niet worden gewijzigd of onleesbaar worden gemaakt. Appellante heeft niet aan de gestelde verplichtingen voldaan, omdat zij 45 VDM’s niet volledig heeft opgemaakt doordat de postcodes van de laad/losplaatsen of een opmerkingscode niet of niet op de juiste plaats op het VDM zijn ingevuld. Voor deze overtredingen heeft de minister per afnemer een boete opgelegd die neerkomt op in totaal vijftien keer € 200,-. Ook heeft appellante 69 VDM’s niet naar waarheid opgemaakt, omdat zij onder andere niet de feitelijke afnemer heeft ingevuld op de VDM’s. Voor deze overtredingenen heeft de minister per afnemer een boete opgelegd die neerkomt op in totaal zeventien keer € 300,-. Verder heeft appellante 48 VDM’s niet door alle partijen laten ondertekenen terwijl zij ook geen machtiging heeft kunnen overleggen op grond waarvan zij zelf bevoegd was om deze VDM’s te ondertekenen. Voor deze overtredingen heeft de minister per afnemer een boete opgelegd die neerkomt op zestien keer € 200,-. Voor het als vervoerder wijzigen en/of onleesbaar maken van tien VDM’s heeft de minister per afnemer een boete opgelegd die neerkomt op vier keer € 300,-. Voor de overtreding van het onjuist elektronisch indienen van twee VDM’s heeft de minister per afnemer een boete opgelegd per afnemer die neerkomt op twee keer € 200,-. Appellante heeft voorts niet aan de verantwoordingsverplichting voldaan, omdat zij in totaal 105,15 ton mest met daarin 242 kilogram fosfaat niet kan verantwoorden. Voor deze overtreding is een boete opgelegd van € 2.662,-.

1.5.

Bij afzonderlijk besluit van 7 april 2016 (primair besluit 2) heeft de minister aan appellant meerdere boetes opgelegd tot een bedrag van in totaal € 15.562,-, omdat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de door appellante begane overtredingen. Daarbij heeft de minister betrokken dat appellant alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van appellante is. Ook is appellant actief betrokken geweest bij de geconstateerde overtredingen, omdat hij de mest vervoerde en leverde en omdat hij de creditfacturen opmaakte. Appellant creëerde daarmee de omstandigheden dat de transporten werden uitgevoerd zoals ze werden uitgevoerd.

2.1.

Bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit 1) heeft de minister het door appellante gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit 1 gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover daarbij een boete is opgelegd voor het onjuist elektronisch indienen van twee VDM’s. De hoogte van de boete is om die reden verlaagd tot een bedrag van in totaal € 15.162,-.

2.2.

Bij besluit van 9 maart 2017 (bestreden besluit 2) heeft de minister het door appellant gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover daarbij een boete is opgelegd voor het feitelijk leidinggeven aan de door appellante begane overtreding voor het onjuist elektronisch indienen van twee VDM’s. De hoogte van de boete is om die reden verlaagd tot een bedrag van in totaal € 15.162,-.

Uitspraak van de rechtbank

3.1.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 en het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard, voor zover de minister daarbij aan hen een boete heeft opgelegd van in totaal € 700,- voor de overtredingen van appellante die ten aanzien van VDM [… 1] zijn geconstateerd en het door appellant daaraan feitelijk leidinggeven. De rechtbank heeft de bestreden besluiten in zoverre vernietigd, bepaald dat hiervoor in de plaats aan appellanten afzonderlijk een boete wordt opgelegd van € 300,- en bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van de bestreden besluiten.

3.2.1.

Ten aanzien van appellante heeft de rechtbank overwogen dat het beroep zich richt tegen de overtredingen die zien op het als vervoerder niet volledig en niet naar waarheid opmaken van VDM’s, het als vervoerder niet laten ondertekenen van VDM’s door de afnemer en het als vervoerder wijzigen of onleesbaar maken van gegevens op het VDM. Naar het oordeel van de rechtbank was de minister bevoegd om boetes op te leggen voor de over het jaar 2013 geconstateerde overtredingen. De VDM’s dienen bij elke feitelijke en fysieke overdracht van een vracht mest aanwezig te zijn en naar waarheid te worden opgemaakt, zowel digitaal als op papier. Geconstateerde onjuistheden kunnen niet nadien worden hersteld. Van een situatie waarin de minister aan appellante heeft toegezegd dat hij voor de over het jaar 2013 geconstateerde overtredingen geen boete zou opleggen is voorts geen sprake, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

3.2.2.

Verder is het, gelet op de tijdstippen van de lossingen, de locaties waar de mest is gelost en het aanzienlijke aantal vrachten, niet aannemelijk dat dit buiten medeweten van appellante heeft plaatsgevonden. Appellante heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het naleven van de wettelijke voorschriften en die verantwoordelijkheid wordt niet teniet gedaan indien appellante hulppersonen, zoals chauffeurs, inschakelt. Het is in dat geval aan appellante om de chauffeurs adequaat te instrueren om te voorkomen dat zij handelingen verrichten die als overtredingen aan appellante kunnen worden toegerekend. Gesteld noch gebleken is dat appellante dit heeft gedaan. De rechtbank heeft appellante ook niet gevolgd in haar betoog dat geen sprake kan zijn van een overtreding van artikel 53 van het Besluit als zij, nadat zij het papieren VDM heeft ingevuld, alsnog een digitaal formulier indient met de, naar gesteld, juiste gegevens. Voor die uitleg biedt genoemd artikel geen steun. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat de administratie van appellante, waarvan kopieën zijn gemaakt, buiten beschouwing moet blijven als bewijs, omdat aan appellant niet de cautie is gegeven voorafgaand aan het verhoor. Daarbij is van belang geacht dat de overtredingen zijn vastgesteld op grond van de administratie die op basis van de Msw moet worden bijgehouden. De cautie ziet niet op die administratie.

3.2.3.

De beroepsgrond van appellante dat de minister de opgelegde boetes die verband houden met VDM met nummer [… 1] in strijd met artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft opgelegd, slaagt. In artikel 5:43 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd. De minister heeft een boete opgelegd van € 700,-, die een optelsom vormt van een boete van € 200,- voor een overtreding met feitcode M302, € 300,- voor een overtreding met feitcode M303 en € 200,- voor een overtreding met feitcode M304. Gelet op de juridische aard van de feiten en de gedragingen van appellante is rechtens sprake van hetzelfde feit. Om die reden was de minister niet bevoegd om appellante voor elke overtreding die verband houdt met dit vervoersbewijs te beboeten. Naar het oordeel van de rechtbank is het passend en geboden om de overtreding waaraan het hoogste boetebedrag is verbonden, te weten feitcode M303, te handhaven, zodat een boete van € 300,- wordt opgelegd. Daarbij is van belang dat de verschillende bepalingen die zijn overtreden, door middel van administratieve verplichtingen en in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, beogen om de meststroom in de gehele keten te kunnen volgen. Het College constateert dat het totale resterende boetebedrag voor appellante na de uitspraak van de rechtbank € 14.762,- bedraagt.

3.3.

Ten aanzien van appellant heeft de rechtbank overwogen dat de minister appellant ten onrechte heeft aangemerkt als feitelijk leidinggevende van de door appellante begane overtredingen die betrekking hebben op VDM nummer [… 1] en die zijn aangeduid met feitcodes M302 en M304. Voor de ten aanzien van dit VDM gehandhaafde overtreding met feitcode M303, wordt aan appellant evenwel een boete van € 300,- opgelegd. De minister heeft aannemelijk gemaakt dat appellant feitelijk leiding heeft gegeven aan de overige door appellante begane overtredingen. Appellant heeft ondanks dat hij daartoe bevoegd was, nagelaten om maatregelen te nemen om te voorkomen dat appellante mest zou transporteren op een wijze die in strijd is met de wet. Daarmee heeft appellant aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen. Het College constateert dat het totale resterende boetebedrag voor appellant na de uitspraak van de rechtbank € 14.762,- bedraagt.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing