Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-12-2018, ECLI:NL:CBB:2018:680, 14/138

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-12-2018, ECLI:NL:CBB:2018:680, 14/138

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
18 december 2018
Datum publicatie
21 december 2018
ECLI
ECLI:NL:CBB:2018:680
Zaaknummer
14/138

Inhoudsindicatie

Uitvoerrestitutie, journalen op plaats van eindbestemming niet gecontroleerd, beroep op overmacht, overschrijding redelijke termijn

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 14/138

7200

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),

en

(gemachtigde: mr. A.F. Ördögh),

en

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder (voorheen het Productschap Vee en Vlees) de aanvraag van appellante om uitvoerrestituties afgewezen.

Bij besluit van 16 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft aanvullende stukken ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Bij beschikking van 13 juni 2016 heeft het College het onderzoek heropend en is appellante – kort gezegd – in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven over de feitelijke gang van zaken bij de afgifte van de kopieën van de journalen te Lyuban in Rusland. Appelante heeft bij brief van 8 juli 2016 een toelichting gegeven. Bij brief van 28 juli 2016 heeft verweerder daarop gereageerd.

Bij brief van 20 december 2017 heeft het College partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 19 oktober 2017 in zaak C-383/16 (ECLI:EU:C:2017:783. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Op 15 november 2018 heeft een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar de zaak, samen met de zaken 13/904, 14/600, 13/903, 14/686, 14/802, 14/803, 14/804, 14/811, 14/483, 14/484, 14/538 en 14/824, door een ten opzichte van de eerste zitting gewijzigde samenstelling van de meervoudige kamer, is behandeld. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Aan de zijde van appellante was tevens aanwezig [naam 1] .

Overwegingen

1.1

Op 28 mei 2011 heeft appellante 63 levende runderen onder een restitutiecode ten uitvoer aangeven met als bestemming Rusland en hiervoor restituties aangevraagd voor een totaalbedrag van € 4.342,14. De runderen zijn op 28 mei 2011 met twee vrachtwagens van Brakel (Nederland) via Travemünde (Duitsland) en Helsinki (Finland) naar Lyuban (Rusland) vervoerd, waar zij op 1 juni 2011 zijn aangekomen. Van elk van de transporten is een journaal overgelegd onder respectievelijk nummer 0073593 en 0073594.

1.2

Bij brief van 11 november 2011 heeft appellante de door [naam 2] Gmbh ( [naam 2] ) van deze transporten opgemaakte rapporten aan verweerder toegezonden. In deze rapporten staat, voor zover hier van belang, het volgende.

“(…)Der Transportplan konnte vom Veterinät nicht bewertet werden, weil dieser, laut Fahrer, an der Finnisch-Russischen Grenze zurückgelassen wurde. Der Fahrer hat mündlich bestätigt, dass alle notwendigen Pausen/Rasten eingehalten wurden. (…)”

Als bijlage bij die rapporten zijn gevoegd de door de dierenarts Baskind (dierenarts) opgemaakte verslagen van de controle op de eerste lossingsplaats in het derde land van eindbestemming (verslagen) als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Verordening (EU Nr. 817/2010 van de Commissie van 16 september 2010 tot vaststelling, op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de voor de toekenning van uitvoerrestituties te vervullen voorwaarden in verband met het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer (Welzijnsverordening). De dierenarts heeft die verslagen in het Russisch ingevuld. Bij het vakje ‘6. Routeplan records’ heeft de dierenarts noch het hokje ‘satisfactory’, noch het hokje ‘not satisfactory’ ingevuld, maar een asterisk geplaatst die terugkomt bij het vakje ‘14. Remarks’. De vertaling van de bij het kopje ‘14. Remarks’ ingevulde tekst luidt, blijkens een verklaring van de beëdigd vertaler, als volgt.

“Het transportplan is door de chauffeur niet overgelegd, omdat hij het op de grens tussen Finland en Rusland heeft achtergelaten. Volgens de chauffeur heeft hij de nodige rustpauzes genomen.”

1.3

Bij brief van 8 augustus 2013 heeft appellante aan verweerder onder meer een in het Russisch opgestelde verklaring van de dierenarts van 1 augustus 2013 met een Duitse vertaling ervan aan verweerder toegezonden. In die verklaring verklaart de dierenarts over de transporten, voor zover hier van belang, als volgt.

“(…)Bei dieser Kontrolle war eine Überprüfung der Fahrtenbücher nicht möglich, da diese laut Aussage der Fahrern an der Grenze zu Finnland verblieben sind. Diese Tatsache habe ich in meinem Kontrollbericht entsprechend vermerkt.

Durch die Zentrale der [naam 2] GmbH wurden mir nun im Nachhinein die entsprechenden Fahrtenbücher für diesen Export übermittelt. Die nachträgliche Prüfung der Fahrtenbücher hat ergeben, dass die Eintragungen plausibel und nachvollziehbar sind. Die Fahrtenbücher können somit als ,,zufrieden stellend” bewertet werden.(…)”

1.4

Bij brief van 8 juli 2016 heeft appellante aan het College verklaringen van de chauffeurs van 24 juni 2016 en een brief van [naam 2] van 23 juni 2016 toegezonden. In de verklaringen van de chauffeurs over de transporten, die alleen wat betreft het tijdstip van aankomst en uitladen van de dieren verschillen, staat, voor zover hier van belang, het volgende.

“(…)Na aankomst ben ik naar het kantoor gelopen en heb ik mij gemeld. Ik heb aan de medewerker van de ontvanger gevraagd waar de runderen gelost konden worden. Ook heb ik het kopie van het journaal en de verdere certificaten en papieren afgegeven aan de medewerker gegeven zoals wij dat altijd doen als we in Lyuban lossen. Dit was de normale gang van zaken. In dit kantoor zit ook het kantoor van de dierenarts en ik ging er vanuit dat hij dus ook de kopieën zou zien en controleren.

We zijn vervolgens gaan uitladen om 16:20. Dit blijkt ook uit de GPS-registratie. Hierbij was de controlerend dierenarts aanwezig. Hij was vanuit het kantoor naar de vrachtauto’s toegekomen. Ik en mijn collega hebben toen nog met hem gesproken over de reis omdat we later waren aangekomen dan eerst was doorgegeven. Ik en mijn collega hebben hem toen verteld over de problemen met de documenten en het oponthoud op de TIR-Parking. De dierenarts gaf aan de situatie te begrijpen en heeft verder de dieren en de vrachtauto’s bij het uitladen gecontroleerd.

De dierenarts vertelde toen dat de dieren er goed verzorgd uitzagen in een perfecte conditie.

Nadat de runderen waren gelost en de vrachtauto’s door ons waren schoongemaakt, zijn we naar het kantoor gegaan en hebben de we kopieën van de journaals teruggekregen van de medewerker van de ontvanger. Wij gingen er vanuit dat de dierenarts de journaals en alle andere documenten had gecontroleerd. Dit was namelijk de normale werkwijze. Als de papieren niet in orde waren bevonden, hadden we de runderen niet mogen lossen.(…)”

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de door appellante gevraagde restituties afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan afwijzing van de restituties heeft verweerder twee afwijzingsgronden ten grondslag gelegd. De eerste afwijzingsgrond, die alleen betrekking heeft op het transport met journaalnummer 0073594, betreft het feit dat appellante geen GPS-gegevens heeft aangeleverd van de vrachtwagen met kenteken [kenteken] , wat in strijd is met artikel 6, negende lid, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening). De tweede afwijzingsgrond, die betrekking heeft op beide transporten, betreft het feit dat de dierenarts in de verslagen van de controle op de plaats van de eindbestemming het vakje over de reisschemagegevens niet heeft aangekruist, omdat hij niet over de journalen beschikte. De dierenarts heeft zodoende niet kunnen controleren of de reisschemagegevens voldoen aan de in de Transportverordening neergelegde vereisten. Gelet hierop is sprake van strijd met artikel 3, tweede lid, en bijlage IV van de Welzijnsverordening. Nu de hiervoor genoemde bepalingen van de Welzijnsverordening en de Transportverordening niet zijn nageleefd, heeft verweerder de aanvraag om restituties op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Welzijnsverordening afgewezen.

3.1

Appellante heeft over de afwijzingsgrond dat de dierenarts in de verslagen van de controle op de plaats van de eindbestemming het vakje over de reisschemagegevens niet heeft aangekruist, het volgende – samengevat weergegeven – aangevoerd. De dierenarts heeft op de plaats van de eindbestemming de voorgeschreven controle uitgevoerd en heeft de transporten als bevredigend beoordeeld. De dierenarts heeft de transport- en rusttijden gecontroleerd door te spreken met de chauffeurs. De chauffeurs hadden kopieën van de journalen bij zich, omdat de originele exemplaren moesten worden overgelegd bij het verlaten van de Europese Unie. De kopieën waren dus wel voorhanden op de plaats van de eindbestemming. De chauffeurs verkeerden ook in de veronderstelling dat de dierenarts de journalen had gecontroleerd. Volgens appellante kan de controle van de transport- en rusttijden ook later plaatsvinden; de controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en verweerder vinden ook pas later plaats. De NVWA noch verweerder hebben beargumenteerd waarom de journalen in strijd met de Transportverordening zouden zijn. Verweerder komt slechts met een administratief punt. Appellante wijst verder erop dat de dieren zowel bij aanvang van de transporten als bij het verlaten van de Europese Unie geschikt zijn bevonden voor transport. Volgens appellante is zodoende voldaan aan de voorschriften van de Transportverordening. Appellante voert verder aan dat het ontbreken van een controle van de journalen op de plaats van de eindbestemming geen bewijs is in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Welzijnsverordening. Deze bepaling spreekt over documenten, niet het ontbreken ervan. Bovendien zijn de documenten, het controleverslag en de journalen, aanwezig. Er is zodoende voldoende bewijs waaruit blijkt dat de Transportverordening is nageleefd. Volgens appellante kent verweerder ten onrechte geen waarde toe aan de later afgegeven verklaring van dierenarts.

3.2

Meer in het bijzonder heeft appellante in haar brieven van 8 juli 2016 en 4 januari 2018 het volgende aangevoerd. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 25 november 2008, Heemskerk en Schaap, C-455/06 (ECLI:EU:C:2008:650), mag verweerder alleen op basis van objectieve gegevens die verband houden met het welzijn van de dieren, tot een van de bevindingen van een officiële dierenarts afwijkende verklaring komen. Dergelijke gegevens zijn volgens appellante hier niet overgelegd, zodat moet worden uitgegaan van de later afgegeven verklaring van de dierenarts van 1 augustus 2013 dat de transporten voldeden aan de vereisten van de Transportverordening. Appellante heeft voorts nader toegelicht wat de feitelijke gang van zaken is geweest met betrekking tot de journalen en heeft in dat kader gewezen op de verklaringen van de chauffeurs van 24 juni 2016 en de brief van [naam 2] van 23 juni 2016. Uit de verklaringen van de chauffeurs blijkt dat zij de originele journalen aan de Finse grens hebben afgegeven en kopieën ervan hebben meegenomen en ingevuld tot de eindbestemming. Later bleek dat de dierenarts op de plaats van de eindbestemming de kopieën van de journalen niet heeft gezien. Dit was de chauffeurs niet bekend, aangezien zij de kopieën afgestempeld teruggekregen hebben. De dierenarts heeft de volledig ingevulde journalen nadien alsnog gecontroleerd en in orde bevonden. Hij heeft daarmee zijn oordeel als gegeven in het verslag van de controle op de plaats van de eindbestemming bevestigd. Er is geen reden om te twijfelen aan de (waarheidsgetrouwheid) van de journalen. Voor de controle op de plaats van de eindbestemming kan een kopie van de journalen dienen, maar de vereiste controle kan ook plaatsvinden aan de hand van andere documenten, zoals tachograafgegevens en GPS-gegevens. Deze documenten zijn voorhanden en tonen het verloop van de transporten aan.

4.1

Het College overweegt als volgt.

4.2

In overweging 7 van de Welzijnsverordening staat het volgende.

“Krachtens artikel 168 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en krachtens deze verordening mogen de uitvoerrestituties slechts worden betaald wanneer is voldaan aan de voorschriften van de Unie op het gebied van dierenwelzijn. Daarom moet duidelijk worden aangegeven dat, onverminderd in door het Hof van Justitie van de Europese Unie erkende gevallen van overmacht, een inbreuk op die bepalingen inzake dierenwelzijn niet tot een verlaging, maar tot het verlies van de uitvoerrestitutie leidt, in evenredigheid met het aantal dieren waarvoor de dierenwelzijnseisen niet in acht werden genomen. Uit die bepalingen en uit de voorschriften inzake dierenwelzijn die zijn vastgesteld in de artikelen 3 tot en met 9 van Verordening (EG) nr. 1/2005, alsmede de daarin genoemde bijlagen, vloeit bovendien voort dat de restitutie voor dieren waarvoor deze dierenwelzijnsvoorschriften niet zijn nageleefd, wordt verbeurd, ongeacht de fysieke toestand van de betrokken dieren.”

4.3

Artikel 1 van de Welzijnsverordening stelt de betaling van uitvoerrestituties afhankelijk van de naleving, tijdens het vervoer van de dieren tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming, van de artikelen 3 tot en met 9 van de Transportverordening, alsmede van de daarin genoemde bijlagen, en van de Welzijnsverordening zelf. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Welzijnsverordening moet een controle worden uitgevoerd op de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming. Ingevolge artikel 3, tweede lid, tweede en laatste alinea, van de Welzijnsverordening wordt die controle uitgevoerd door een dierenarts die van de door hem verrichtte controle een verslag moet opstellen volgens het model in bijlage IV bij die verordening. Deze bijlage bevat een modelverslag van de controle op de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming. Een van de vakjes voor de ‘uitgevoerde controles’ betreft de ‘reisschemagegevens’. Artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Welzijnsverordening bepaalt – kort gezegd – dat aanvragen om betaling van de uitvoerrestitutie binnen twaalf maanden worden aangevuld met de in artikel 3, tweede lid, derde alinea, van deze verordening bedoelde verslagen. Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Welzijnsverordening bepaalt dat – kort gezegd – de totale som van de uitvoerrestitutie per dier niet wordt betaald voor dieren waarvoor de bevoegde autoriteit op grond van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde documenten en/of andere gegevens over de naleving van deze verordening waarover zij beschikt, van oordeel is dat de artikelen 3 tot en met 9 van de Transportverordening, alsmede de daarin genoemde bijlagen niet in acht zijn genomen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 19 oktober 2017, Vion Livestock, C-383/16 (ECLI:EU:C:2017:783, volgt dat de aanvrager van de uitvoerrestitutie een kopie van het journaal als bedoeld in bijlage II bij de Transportverordening moet (laten) bijhouden – en dus volledig moet (laten) invullen – tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming. Meer in het bijzonder volgt uit punt 47 van dit arrest dat de aanvrager de dierenarts in staat moet stellen na te gaan of is voldaan aan de verplichtingen ter zake van het bijhouden van het journaal.

4.4

Vaststaat dat de dierenarts in de verslagen van de controle op de plaats van de eindbestemming het vakje over de reisschemagegevens niet heeft aangekruist, omdat hij niet over de journalen beschikte en bijgevolg niet heeft gecontroleerd of de reisschemagegevens voldoen aan de in de Transportverordening neergelegde vereisten. Het College is van oordeel dat verweerder zich aldus terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3, tweede lid, van de Welzijnsverordening, gelezen in samenhang met het bepaalde in bijlage IV bij die verordening, niet is nageleefd. Aan dat oordeel doet niet af de achteraf opgestelde verklaring van de dierenarts van 1 augustus 2013 (hiervoor weergegeven onder 1.3), reeds omdat appellante deze verklaring niet binnen de daartoe in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Welzijnsverordening bepaalde termijn van 12 maanden heeft ingediend. Aan dat oordeel doet evenmin af dat de dierenarts de transport- en rusttijden heeft gecontroleerd door te spreken met de chauffeurs, reeds omdat een dergelijk gesprek niet op één lijn kan worden gesteld met de journalen. Tot slot doet aan dat oordeel niet af dat, zoals appellante aanvoert, de vereiste controle ook kan plaatsvinden aan de hand van andere documenten, zoals tachograafgegevens en GPS-gegevens, reeds omdat niet is gebleken dat een dergelijke controle door de dierenarts heeft plaatsgevonden.

4.5

Voor zover hetgeen appellante heeft aangevoerd moet worden opgevat als een beroep op overmacht en dat niet naleving van de hier ter zake aan de orde zijnde bepalingen van de Welzijnsverordening om die reden niet dient te leiden tot verlies van restitutie, moet worden geoordeeld dat dit beroep faalt.

4.6

In overweging 7 van de Welzijnsverordening staat dat onverminderd in door het Hof van Justitie erkende gevallen van overmacht, een inbreuk op die bepalingen inzake dierenwelzijn niet tot een verlaging, maar tot het verlies van de uitvoerrestitutie leidt, in evenredigheid met het aantal dieren waarvoor de dierenwelzijnseisen niet in acht werden genomen. Hoewel de Welzijnsverordening geen specifieke bepalingen kent over overmacht, staat dat, zoals ook door verweerder is onderkend, niet eraan in de weg dat in een geval van overmacht niet naleving van de hier ter zake aan de orde zijnde bepalingen van de Welzijnsverordening niet leidt tot verlies van restitutie (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 7 december 1993, Huygen e.a., C-12/92, ECLI:EU:C:1993:914, punt 31). Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, ECLI:EU:C:2002:440, punt 79) moet het begrip “overmacht” inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Daarbij is het de ondernemer, in dit geval appellante, die moet bewijzen dat de noodzakelijke voorwaarden voor het bestaan van een geval van overmacht zich hebben voorgedaan (zie in gelijke zin het arrest van het Hof van 17 oktober 2002, Parras Medina, C-208/01, ECLI:EU:C:2002:593, punt 21).

4.7

Uit de verklaringen van de dierenarts (zoals weergegeven onder 1.2 en 1.3) blijkt dat hij in Lyuban (de eerste lossingsplaats in het derde land van eindbestemming) met de chauffeurs heeft gesproken, dat de chauffeurs tegen hem hebben gezegd dat zij de journalen aan de Fins-Russische grens hebben achtergelaten en dat dit de reden is waarom hij de journalen niet kon controleren. Uit de verklaringen van de chauffeurs (zoals weergegeven onder 1.4) blijkt dat zij met de dierenarts hebben gesproken en dat zij de kopieën van de journalen, zoals kennelijk te doen gebruikelijk in Lyuban, hebben afgegeven aan een medewerker van de ontvanger van de dieren die in hetzelfde kantoor zit als de dierenarts. Al deze verklaringen roepen de voor de hand liggende vraag op waarom de dierenarts – geconfronteerd met het ontbreken van de journalen – niet aan de chauffeurs en/of de medewerker van de ontvanger heeft gevraagd waar de kopieën van de journalen zijn, nu die journalen voor de door hem uit te voeren controle van belang zijn. De verklaringen van de dierenarts en de verklaringen van de chauffeurs geven hierover geen uitsluitsel, en appellante heeft hierover ook anderszins geen uitsluitsel gegeven, terwijl dit wel van belang is voor de beoordeling of zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Appellante heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van abnormale en onvoorziene omstandigheden.

4.8

Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van appellante om uitvoerrestituties op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Welzijnsverordening, gelezen in samenhang met overweging 7 en artikel 1 van de Welzijnsverordening, terecht heeft afgewezen.

5. Het beroep is ongegrond.

6. De beroepsgrond van appellante tegen de afwijzingsgrond over het ontbreken van de GPS-gegevens behoeft geen bespreking meer.

7.1

Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en zij heeft in verband daarmee verzocht een immateriële schadevergoeding toe te kennen.

7.2

In een procedure in een niet-punitieve zaak, die volgt op een primair besluit dat is bekend gemaakt vóór 1 februari 2014, zoals in dit geval, geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan drie jaar. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188).

7.3

Het College stelt vast dat het door appellante ingediende bezwaarschrift door verweerder is ontvangen op 8 augustus 2013. Dit betekent dat ten tijde van deze uitspraak op 18 december 2018 de hiervoor bedoelde termijn van drie jaar met ruim twee jaar en vier maanden is overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake.

7.4

Uitgangspunt voor compensatie is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

7.5

Het College stelt tot slot vast dat de overschrijding volledig is toe te rekenen aan het College, omdat de behandeling van het bezwaar niet meer dan een jaar in beslag genomen heeft, terwijl de behandeling van het beroep meer dan twee jaar heeft geduurd. Het College zal daarom op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht de minister van Justitie en Veiligheid veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.500,-.

8. Het College kent appellante een proceskostenvergoeding toe voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (1 punt, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 0,5) ten laste van de minister van Justitie en Veiligheid.

Beslissing

Het College:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid om aan appellante een vergoeding voor immateriële schade van € 2.500,- te betalen;

-

veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 250,50;

-

draagt de minister van Justitie en Veiligheid op het door appellante betaalde griffierecht van € 328,- te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. S.C. Stuldreher en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. D. de Vries griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.

w.g. A. Venekamp w.g. D. de Vries