Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-07-2014, ECLI:NL:CBB:2014:405, AWB 13/450

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-07-2014, ECLI:NL:CBB:2014:405, AWB 13/450

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
18 juli 2014
Datum publicatie
3 november 2014
ECLI
ECLI:NL:CBB:2014:405
Zaaknummer
AWB 13/450
Relevante informatie
Handelsregisterwet 2007 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023]

Inhoudsindicatie

ambtshalve uitschrijving handelsregister, voldoende duidelijkheid over onjuistheid gegevens in het handelsregister

Uitspraak

uitspraak

Zaaknummer: 13/450

24301

(gemachtigde: mr. R.S. van der Spek),

en

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

(gemachtigde: mr. H.D. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2013 (het primaire besluit) is verweerster overgegaan tot registratie van de uittreding van appellant (hierna ook: [naam 1]) als directeur van [naam 3] B.V.

Bij besluit van 10 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2014. [naam 1] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. [naam 2] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op het door [naam 4], vader van [naam 1], op 1 maart 2010 ondertekende formulier "11 Inschrijving" wordt melding gemaakt van inschrijving van [naam 1], als bestuurder en directeur van [naam 5] B.V. met ingang van 1 maart 2010. Verweerster heeft het formulier op 31 maart 2010 ontvangen en deze inschrijving op 31 maart 2010 geregistreerd in het handelsregister.

Op het door [naam 4] getekende formulier "16 Wijziging" wordt melding gemaakt van het uit functie treden van [naam 4] als directeur van [naam 3] B.V. met ingang van 1 maart 2010. Verweerster heeft het formulier op 31 maart 2010 ontvangen en deze wijziging op 31 maart 2010 geregistreerd in het handelsregister.

Op het door [naam 2] op 30 december 2012 ondertekende formulier "Aanvulling" wordt te kennen gegeven dat is gebleken dat [naam 1] nooit als bestuurder in had moeten worden geschreven en dat een en ander hersteld moet worden. Dit formulier heeft verweerster op 2 januari 2013 ontvangen.

Bij besluit van 3 januari 2013 is verweerster overgegaan tot registratie van uittreding van appellant als directeur van [naam 3] B.V. Bij het bestreden besluit heeft verweerster dit besluit gehandhaafd.

2. Het College overweegt als volgt.

2.1

Met verweerster is het College van oordeel dat verweerster in dit geval, nadat zij de melding van [naam 2] had ontvangen, de procedure van artikel 38, eerste lid, van de Handelsregisterwet 2007 (Hrw 2007) in samenhang met de artikelen 33 tot en met 36 Hrw 2007 diende te volgen. Deze artikelen voorzien in een procedure volgens welke verweerster, indien zij gerede twijfel heeft over de juistheid van authentieke gegevens, uit eigen beweging in het handelsregister opgenomen gegevens in onderzoek kan nemen en deze eventueel kan wijzigen. Deze procedure is ingevolge artikel 38, tweede lid, Hrw 2007 gelezen in samenhang met artikel 48 en 22 van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb 2008) van overeenkomstige toepassing op niet-authentieke gegevens die in het handelsregister over een besloten vennootschap worden opgenomen, in dit geval de datum van in- en uittreding van de bestuurder van een vennootschap. Zoals het College onder meer in zijn uitspraak van 20 januari 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BP2614) heeft overwogen vormt gerede twijfel aan de juistheid van in het handelsregister opgenomen gegevens voldoende aanleiding om gegevens met overeenkomstige toepassing van de artikelen 33 tot en met 36 Hrw 2007 in onderzoek te nemen, doch dient, nadat dit onderzoek is afgerond, gelet op de omstandigheden van het geval, voldoende duidelijkheid omtrent de onjuistheid van deze gegevens te bestaan, voordat tot wijziging of doorhaling ervan kan worden overgegaan.

2.2

Appellant voert allereerst aan dat [naam 2] in feite bezwaar heeft tegen het besluit van verweerster om over te gaan tot inschrijving van appellant als de bestuurder en directeur van [naam 5] B.V. met ingang van 1 maart 2010. Dat bezwaar is volgens appellant te laat. Het is immers pas na 2 jaar en 9 maanden na het besluit tot inschrijving ingediend.

Het College volgt appellant hierin niet en overweegt daartoe als volgt.

Uit hetgeen is overwogen onder 2.1 volgt dat verweerster een zelfstandige bevoegdheid heeft om wanneer haar informatie bereikt dat de registratie in het handelsregister van de in- en uittreding van een bestuurder van een vennootschap niet meer zou kloppen, dit gegeven in onderzoek kan nemen en eventueel kan wijzigen. Uit artikel 38 Hrw noch uit de toelichting bij dat artikel blijkt dat het aanvangen van een dergelijk onderzoek aan een termijn is gebonden. Dat in dit geval 2 jaar en 9 maanden zijn verstreken sinds de inschrijving van appellant als bestuurder van [naam 3] B.V., betekent derhalve niet dat verweerster deze registratie niet meer in onderzoek heeft kunnen nemen en naar aanleiding daarvan tot wijziging van de registratie heeft kunnen overgaan.

2.3

Dat [naam 2] volgens appellant bij de burgerlijke rechter een verklaring voor recht had moeten vragen, biedt gelet op hetgeen is overwogen in 2.1 evenmin grondslag voor de conclusie dat verweerster naar aanleiding van de melding van [naam 2] de registratie van de inschrijving niet in onderzoek heeft kunnen nemen en naar aanleiding daarvan tot wijziging daarvan heeft kunnen overgaan.

2.4

Hoewel appellant terecht heeft aangevoerd dat verweerster ten onrechte zonder meer op de inhoud van het genoemde formulier "Aanvulling" van [naam 2] is afgegaan en appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld hierop te reageren, kan dit naar het oordeel van het College niet leiden tot conclusie dat het besluit tot uitschrijving van appellant onrechtmatig is. Verweerster heeft dit gebrek immers hersteld gedurende de bezwaarfase. Appellant is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, bij welke gelegenheid appellant zijn bezwaarschrift mondeling heeft kunnen toelichten.

2.5

Appellant heeft ook terecht aangevoerd dat verweerster, nadat appellant tegen de de uitschrijving uit het handelsregister bezwaar had gemaakt, in strijd met artikel 36, eerste lid, Hrw niet in het handelsregister heeft aangetekend dat dit gegeven in onderzoek is. Dit leidt evenwel ook niet tot de conclusie dat het besluit tot uitschrijving van appellant onrechtmatig is. Dit gebrek raakt namelijk niet de inhoud van dat besluit. Gesteld noch gebleken is voorts dat appellant door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Bovendien heeft verweerster ter zitting verklaard dat dit gebrek inmiddels is hersteld, hetgeen appellant heeft bevestigd.

2.6

Met betrekking tot de inhoud van de zaak heeft appellant aangevoerd dat het besluit tot zijn benoeming als bestuurder, zoals opgenomen in de overgelegde notulen, een rechtsgeldig bestuursbesluit is geweest van de rechtspersoon [naam 3] B.V.

Naar het oordeel van het College heeft verweerster zich terecht op het standpunt gesteld dat er voldoende duidelijkheid bestaat over de onjuistheid van de inschrijving in het handelsregister van het bestuursbesluit tot benoeming van appellant als bestuurder.

Er is immers niet vast komen te staan dat dit besluit in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, van de statuten van de rechtspersoon is genomen. Dit schrijft voor dat de bestuurders van de rechtspersoon worden benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders bij een besluit genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde van het aantal geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is. Uit de notulen van 1 maart 2010 waarin dit besluit is vastgelegd blijkt niet dat hiervan sprake is geweest. Deze vermelden weliswaar de aanwezigheid van zowel [naam 4] als [naam 2], ieder handelend in de hoedanigheid van eigenaar van 50% van de aandelen in [naam 3] B.V. en voorts dat [naam 4] als voorzitter optreedt en [naam 2] als secretaris, maar de handtekening van [naam 2] ontbreekt op de daarvoor bestemde plaats op deze notulen, terwijl deze betwist dat deze algemene vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden. Appellant heeft daarvan, naast deze notulen, ook geen enkele bewijs geleverd.

Verweerster heeft dan ook tot uitschrijving van appellant als bestuurder en directeur van [naam 3] B.V. in het handelsregister kunnen overgaan.

2.7

Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.

w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen