Home

Wet vaststellingsprocedure staatloosheid

Geldig vanaf 1 oktober 2023
Geldig vanaf 1 oktober 2023

Wet vaststellingsprocedure staatloosheid

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-10-2023]

Aanhef

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een vaststellingsprocedure staatloosheid in te stellen, gelet op het Verdrag betreffende de status van staatlozen en het Verdrag tot beperking der staatloosheid;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt onder «Onze Minister» verstaan: Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel 2

1.

Een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, kan bij de rechtbank Den Haag een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was.

2.

De rechtbank stelt de staatloosheid van de verzoeker vast, indien hem niet is gebleken dat de verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.

Artikel 3

1.

Omtrent verzoeken als bedoeld in artikel 2 hoort de rechtbank de Staat. In afwijking van artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de Staat zonder advocaat in rechte optreden.

2.

Indien de verzoeker tevens een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingediend, is een verzoek als bedoeld in artikel 2 niet-ontvankelijk zolang de beschikking van Onze Minister op die aanvraag nog niet onherroepelijk is.

3.

De rechtbank beslist binnen zes maanden na indiening van het verzoek. Hij kan deze termijn verlengen met nog eens zes maanden, indien hij dat noodzakelijk acht.

4.

Indien na de indiening van het verzoek een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt gedaan, houdt de rechtbank de behandeling van de zaak aan totdat de beschikking van Onze Minister op die aanvraag onherroepelijk is geworden. Het derde lid is niet van toepassing.

5.

Van de beschikking van de rechtbank staat uitsluitend beroep in cassatie open.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11