Home

Wet ammoniak en veehouderij

Geldig van 1 januari 2017 tot 1 januari 2024
Geldig van 1 januari 2017 tot 1 januari 2024

Wet ammoniak en veehouderij

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2017 tot 01-01-2024]
[Regeling ingetrokken per 01-01-2024]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot beslissingen inzake vergunningen krachtens de Wet milieubeheer, voorzover het betreft de ammoniakemissie uit dierenverblijven van veehouderijen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1.

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

ammoniakemissie: emissie van ammoniak, uitgedrukt in kg NH3 per jaar;

beste beschikbare technieken: beste beschikbare technieken als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;

dierplaats: deel van een huisvestingssysteem, bestemd voor het houden van één dier;

ecologische hoofdstructuur: ecologische hoofdstructuur, als bedoeld in het Natuurbeleidsplan (Kamerstukken II 1989/90, 21 149, nrs. 2–3), zoals deze is begrensd door het provinciaal bestuur, of, voorzover deze begrenzing nog niet heeft plaatsgevonden, zoals deze is aangegeven in een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van die wet;

emissiefactor: bij ministeriële regeling vastgestelde ammoniakemissie per dierplaats, behorende bij een daarbij aangewezen diercategorie en huisvestingssysteem;

IPPC-installatie: installatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

huisvestingssysteem: gedeelte van een dierenverblijf, waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden;

maximale emissiewaarde: ammoniakemissie per dierplaats, die ingevolge een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer bij een diercategorie ten hoogste mag plaatsvinden;

melkrundvee:

  1. 1°.

    melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest, en

  2. 2°.

    vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;

melkrundveehouderij: veehouderij die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het bedrijfsmatig houden van melkrundvee;

omgevingsvergunning: vergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

richtlijn (EEG) nr. 92/43: richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

veehouderij: inrichting, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

voor verzuring gevoelig gebied: gebied dat onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij als voor verzuring gevoelig was aangemerkt krachtens artikel 1, tweede lid, van die wet, met dien verstande dat:

  1. een gebied dat op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij als voor verzuring gevoelig gebied was aangewezen bij een verordening die tegelijk met voornoemde wet is vervallen, niet als voor verzuring gevoelig wordt aangemerkt, en

  2. een gebied waarop voor 1 januari 2002 een convenant als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij van toepassing was, niet als voor verzuring gevoelig wordt aangemerkt.

2.

Voor de berekening van de ammoniakemissie van een veehouderij wordt het aantal dieren dat in de veehouderij aanwezig mag zijn, vermenigvuldigd met de emissiefactoren.

3.

Totdat een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, waarbij maximale emissiewaarden zijn vastgesteld, van kracht is, geldt voor de toepassing van deze wet als maximale emissiewaarde de waarde die als zodanig is vastgesteld bij ministeriële regeling. Voor een diercategorie waarvoor geen maximale emissiewaarde is vastgesteld, geldt als maximale emissiewaarde de emissiefactor behorende bij het betrokken huisvestingssysteem.

Artikel 2

1.

Provinciale staten wijzen de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt.

2.

Alleen voor verzuring gevoelige gebieden, of delen daarvan, die zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur kunnen als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen.

3.

Provinciale staten wijzen, onverminderd het tweede lid, alle voor verzuring gevoelige gebieden binnen een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming aan als zeer kwetsbaar gebied.

4.

Bij de aanwijzing van gebieden, anders dan bedoeld in het derde lid, als zeer kwetsbaar gebied houden provinciale staten uitsluitend rekening met de volgende aspecten:

  1. de gevoeligheid van het voor verzuring gevoelige gebied voor de effecten van ammoniak;

  2. de in het voor verzuring gevoelige gebied aanwezige natuurwaarden;

  3. de ecologische samenhang binnen het voor verzuring gevoelige gebied of van dat gebied met een of meer andere gebieden die als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen;

  4. de grootte van het voor verzuring gevoelige gebied;

  5. de gevolgen van de aanwijzing voor bestaande veehouderijen, voorzover de ecologische samenhang tussen de zeer kwetsbare gebieden daardoor niet wordt aangetast en geen verlies van bijzondere natuurwaarden optreedt.

5.

Aanwijzing van een gebied als bedoeld in het vierde lid, kleiner dan 50 ha vindt slechts plaats indien het een gebied met zeer grote natuurwaarden betreft.

6.

Een gebied kan slechts worden aangemerkt als gebied met zeer grote natuurwaarden als bedoeld in het vijfde lid indien:

  1. in het gebied meer dan een soort aanwezig is die is opgenomen in bijlage II van richtlijn (EEG) nr. 92/43 of op een krachtens artikel 1.5, vierde lid, van de Wet natuurbescherming vastgestelde lijst en deze soorten of hun leefomgeving zeer gevoelig zijn voor de effecten van ammoniak;

  2. het gebied door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de lokale en regionale organisaties op het terrein van natuur en landbouw die naar het oordeel van gedeputeerde staten representatief zijn alsmede met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waartoe het betreffende gebied behoort, is voorgesteld om als zodanig te worden aangemerkt.

Artikel 2a

1.

Een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt voorbereid door gedeputeerde staten met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure.

2.

Bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, plegen gedeputeerde staten in ieder geval overleg met de lokale en regionale organisaties op het terrein van natuur en landbouw die naar het oordeel van gedeputeerde staten representatief zijn alsmede met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waartoe het gebied waarop het besluit betrekking heeft, behoort.

3.

Een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, gaat vergezeld van een of meer kaarten waarop de begrenzing van de zeer kwetsbare gebieden nauwkeurig wordt aangegeven.

4.

Indien de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur of van binnen een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming wordt gewijzigd, wijzigen provinciale staten het in artikel 2, eerste lid, bedoelde besluit, voor zover dat noodzakelijk is om te voldoen aan artikel 2. Op de wijziging van het besluit zijn het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12