Home

Vissersvaartuigenbesluit 2002

Geldig vanaf 1 januari 2017
Geldig vanaf 1 januari 2017

Vissersvaartuigenbesluit 2002

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2017]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 september 2001, nr. DGG/J-01/003872, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;

Gelet op richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PbEG L 113), richtlijn nr. 93/103/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1993 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen (PbEG L 307), richtlijn nr. 97/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt (PbEG 1998, L 34) en richtlijn nr. 1999/19/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1999 (PbEG L 83) tot wijziging van Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, alsmede op de artikelen 3, 3a, 5 en 9 van de Schepenwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 7 december 2001, nr. W09.01.0493/V/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 4 januari 2002, nr. DGG/J-01/008960, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische Zaken;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene voorzieningen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  1. wet: de Schepenwet;

  2. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

  3. Nederlands vissersvaartuig: een vissersvaartuig dat ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 als Nederlands geldt;

  4. vissersvaartuig: een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet;

  5. nieuw vissersvaartuig: een vissersvaartuig waarvoor

    1. 1°.

      op of na 1 januari 1999 het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing wordt gegund, of

    2. 2°.

      het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing is gegund voor 1 januari 1999 en dat drie jaar of meer na deze datum wordt opgeleverd, of

    3. 3°.

      bij gebreke van een bouwcontract, op of na 1 januari 1999:

      • de kiel wordt gelegd, of

      • een aanvang wordt gemaakt met de bouw van een als zodanig herkenbaar specifiek type vissersvaartuig, of

      • een aanvang wordt gemaakt met de samenbouw die ten minste 50 ton of 1% van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is;

  6. bestaand vissersvaartuig: een vissersvaartuig dat geen nieuw vissersvaartuig is;

  7. lengte of L: tenzij anders bepaald, 96% van de totale lengte op een waterlijn op 85% van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is. Bij vissersvaartuigen die met stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;

  8. breedte of B: de grootste breedte van het vaartuig, uitgedrukt in meters, midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten bij een vaartuig met een metalen huid en op de buitenkant van de huid bij een vaartuig met een huid van een ander materiaal;

  9. holte:

    1. 1°.

      de verticale afstand, uitgedrukt in meters, gemeten vanaf de kiellijn tot de bovenkant van de balken van het werkdek in de zijde,

    2. 2°.

      bij vaartuigen waar de overgang van de huidbeplating naar de dekbeplating als een rondgezette plaat is uitgevoerd, wordt de holte gemeten tot het snijpunt van de doorgestrookte onderzijde van de dekbeplating en de binnenzijde van de huidbeplating,

    3. 3°.

      indien het werkdek verspringt en het verhoogde gedeelte zich uitstrekt voorbij het punt waar de holte moet worden bepaald, wordt de holte gemeten tot een lijn die vanaf het lage gedeelte van het dek, evenwijdig aan het verhoogde gedeelte wordt doorgetrokken;

  10. holte D: de holte midscheeps gemeten;

  11. hoogst gelegen lastlijn: de lastlijn behorende bij de maximum toelaatbare diepgang tijdens de reis;

  12. werkdek: in het algemeen het doorlopende blootgestelde dek van waar de visserij wordt uitgeoefend, maar bij vaartuigen met twee of meer doorlopende dekken kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toestaan dat een lager dek als werkdek wordt aangemerkt mits dit dek is gelegen boven de hoogst gelegen lastlijn;

  13. bovenbouw: de overdekte constructie op het werkdek, die zich van boord tot boord uitstrekt of waarvan de afstand van de zijbeplating tot elk boord niet groter is dan 4% van de breedte;

  14. gesloten bovenbouw: een bovenbouw waarvan:

    1. 1°.

      de eindschotten voldoende sterk zijn,

    2. 2°.

      de eventuele toegangsopeningen in de eindschotten zijn voorzien van vast aangebrachte deuren die dicht zijn tegen weer en wind en van gelijke sterkte als het schot, alsof daarin geen opening aanwezig was, en die aan beide zijden kunnen worden geopend en gesloten,

    3. 3°.

      alle openingen in de zijden, alsmede alle overige openingen in de eindschotten die zijn voorzien van doeltreffende middelen om deze openingen dicht tegen weer en wind te kunnen afsluiten, en

    4. 4°.

      afzonderlijke toegangen voor de bemanning naar de binnen een brughuis of een kampanje gelegen voortstuwingsruimten en andere werkruimten te allen tijde kunnen worden gebruikt wanneer de openingen in de schotten zijn gesloten;

  15. opbouwdek: het doorlopende dek of dekgedeelte dat de bovenkant van een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw vormt en dat ten minste 1,80 m boven het werkdek ligt. In gevallen waarin de hoogte minder is dan 1,80 m wordt de bovenkant van zulk een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw gelijkgesteld met het werkdek;

  16. hoogte van een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw: de kleinste verticale hoogte, gemeten in de zijde vanaf de bovenkant van de balken van het opbouwdek tot de bovenkant van de balken van het werkdek;

  17. dicht tegen weer en wind: zodanig dicht dat onder alle omstandigheden die zich op zee kunnen voordoen, geen water in het vaartuig kan binnendringen;

  18. waterdicht: het vermogen van de constructie om het doorlaten van water in enige richting te voorkomen bij een waterdruk waartegen de omgevende constructie volgens het ontwerp bestand is;

  19. aanvaringsschot: een waterdicht schot dat in het voorste deel van het vissersvaartuig tot het werkdek is opgetrokken en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

    1. 1°.

      het schot is zodanig geplaatst dat de afstand tot de voorloodlijn:

      • niet kleiner is dan 0,05 L en niet groter is dan 0,08 L, bij vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt;

      • niet kleiner is dan 0,05 L en niet groter is dan 0,05 L, vermeerderd met 1,35 m, bij vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt;

      • in geen geval kleiner is dan 2 m;

    2. 2°.

      ingeval enig deel van het onderwatergedeelte zich uitstrekt tot voor de voorloodlijn, met inbegrip van een bulbsteven, wordt de afstand, bedoeld onder 1°, gemeten vanaf een punt halverwege het deel dat zich voor de voorloodlijn uitstrekt of vanaf een punt dat 0,015 L voor de voorloodlijn ligt, al naar gelang welke afstand kleiner is;

    3. 3°.

      indien het aanvaringsschot is voorzien van trapsgewijze sprongen of nissen, vallen deze binnen de beperkingen, bedoeld onder 1°;

  20. klassebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 6, tweede lid, van de wet;

  21. IMO: de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;

  22. schipper: de kapitein of gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt.

Artikel 1.1a. Omhangbepaling

Dit besluit berust mede op artikel 4, tweede lid, van de Schepenwet.

Artikel 1.2. Reikwijdte

Artikel 1.3. Gelijkwaardige voorzieningen

Artikel 1.4. Goedkeuring

Artikel 1.5. Wederzijdse erkenning

Artikel 1.6. Voorschriften voor bepaalde vaargebieden

Artikel 1.7. Klassenregels

Artikel 1.7a. Aanwijzing natuurlijke personen of rechtspersonen

Artikel 1.8. Certificaat van overeenstemming

Artikel 1.9. Certificaat van vrijstelling

Artikel 1.10. Geldigheidsduur van certificaten

Artikel 1.11. Aanvragen van certificaten

Artikel 1.12. Onderzoeken

Artikel 1.13. Medewerking bij onderzoek

Artikel 1.14. Handhaving van de toestand na onderzoek

Artikel 1.15. Uitvoering van communautaire voorschriften

Hoofdstuk 2. Constructie, waterdichte indeling en uitrusting

Artikel 2.1. Constructie

Artikel 2.2. Waterdichte deuren

Artikel 2.3. Waterdichte afsluiting

Artikel 2.4. Tegen weer en wind dichte deuren

Artikel 2.5. Luikopeningen en de afsluiting daarvan door houten luiken

Artikel 2.6. Luikopeningen en de afsluiting daarvan door luiken van een ander materiaal dan hout

Artikel 2.7. Openingen boven voortstuwingsruimten

Artikel 2.8. Andere openingen in het dek

Artikel 2.9. Luchtkokers

Artikel 2.10. Luchtpijpen

Artikel 2.11. Voorzieningen voor peilen

Artikel 2.12. Patrijspoorten en ramen

Artikel 2.13. Inlaat- en uitlaatopeningen

Artikel 2.14. Waterloospoorten

Artikel 2.15. Anker- en meergerei

Artikel 2.16. Werkdekken in een gesloten bovenbouw

Artikel 2.17. Diepgangsmerken

Artikel 2.18. Vistanks met gekoeld (RSW) of diepgekoeld (CSW) zeewater

Artikel 2.19. Toepasselijkheid van de artikelen 2.16 , 2.17 en 2.18

Hoofdstuk 3. Stabiliteit en de daarmede verband houdende zeewaardigheid

Artikel 3.1. Algemeen

Artikel 3.2. Stabiliteitscriteria

Artikel 3.3. Vervuld raken van visruimen

Artikel 3.4. Bijzondere vismethoden

Artikel 3.5. Harde wind en slingeren

Artikel 3.6. Water aan dek

Artikel 3.7. Bedrijfsomstandigheden

Artikel 3.8. IJsafzetting

Artikel 3.9. Hellingproef

Artikel 3.10. Stabiliteitsgegevens

Artikel 3.11. Keeschotten

Artikel 3.12. Boeghoogte

Artikel 3.13. Maximum toelaatbare diepgang

Artikel 3.14. Waterdichte indeling en lekstabiliteit

Hoofdstuk 4. Machine- en elektrische installaties en tijdelijk onbemande ruimten voor machines

§ 1. Algemeen

Artikel 4.1. Toepassing

Artikel 4.2. Omschrijvingen

Artikel 4.3. Algemeen

§ 2. Machine-installaties

Artikel 4.4. Hoofd- en hulpwerktuigen

Artikel 4.5. Voorzieningen voor het achteruitvermogen

Artikel 4.6. Stoomketels, voedingwatersystemen en stoomleidingen

Artikel 4.7. Communicatie tussen stuurhuis en machinekamer

Artikel 4.8. Bediening van de voortstuwingsinstallatie vanuit het stuurhuis

Artikel 4.9. Systemen voor samengeperste lucht

Artikel 4.10. Inrichtingen voor brandstofolie, smeerolie en andere ontvlambare oliën

Artikel 4.11. Lensinrichting

Artikel 4.12. Bescherming tegen geluidhinder

Artikel 4.13. Stuurinrichting en roer

Artikel 4.14. Alarminstallatie voor werktuigkundigen

Artikel 4.15. Koelinstallaties, koel- en vriesruimten

§ 3. Elektrische installaties

Artikel 4.16. Elektrische hoofdkrachtbron

Artikel 4.17. Elektrische noodkrachtbron

Artikel 4.18. Voorzorgsmaatregelen tegen schok, brand en andere gevaren van elektrische oorsprong

§ 4. Tijdelijk onbemande machinekamers

Artikel 4.19. Brandbeveiliging

Artikel 4.20. Beveiliging tegen vervuld raken

Artikel 4.21. Verbindingen

Artikel 4.22. Alarminstallatie

Artikel 4.23. Bijzondere voorschriften voor machine- en ketelinstallaties en elektrische installaties

Artikel 4.24. Veiligheidssysteem

Hoofdstuk 5. Bescherming tegen, alsmede opsporen, blussen en bestrijden van brand

§ 1. Algemeen

Artikel 5.1. Algemeen

Artikel 5.2. Omschrijvingen

§ 2. Brandbeveiligingsmaatregelen op vaartuigen waarvan de lengte 60 m of meer bedraagt

Artikel 5.3. Constructie

Artikel 5.4. Schotten binnen ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel 5.5. Bescherming van trappen en liftschachten in ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations

Artikel 5.6. Deuren in brandwerende schotten

Artikel 5.7. Brandwerendheid van schotten en dekken

Artikel 5.8. Constructiedetails

Artikel 5.9. Ventilatiesystemen

Artikel 5.10. Verwarmingsinstallaties

Artikel 5.11. Diversen

Artikel 5.12. Opslag van gasflessen en van gevaarlijke materialen

Artikel 5.13. Voorzieningen voor ontsnapping

Artikel 5.14. Automatische sprinkler-, brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties (Methode IIF)

Artikel 5.15. Automatische brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties (Methode IIIF)

Artikel 5.16. Vast aangebrachte brandblusinstallaties voor laadruimten die bestemd zijn voor ladingen die in hoge mate brandgevaarlijk zijn

Artikel 5.17. Brandbluspompen

Artikel 5.18. Hoofdbrandblusleidingen

Artikel 5.19. Brandkranen, brandslangen en straalpijpen

Artikel 5.20. Brandblustoestellen

Artikel 5.21. Draagbare brandblustoestellen in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel 5.22. Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

Artikel 5.23. Internationale walaansluiting

Artikel 5.24. Brandweeruitrustingen

Artikel 5.25. Brandbeveiligingsplan

Artikel 5.26. Onmiddellijke beschikbaarheid van brandbestrijdingsmiddelen

Artikel 5.27. Toelating van vervangende middelen

§ 3. Brandbeveiligingsmaatregelen op vaartuigen waarvan de lengte 45 m onderscheidenlijk 24 m of meer bedraagt, maar minder dan 60 m

Artikel 5.27a. Reikwijdte

Artikel 5.28. Structurele brandbeveiliging

Artikel 5.29. Ventilatiesystemen

Artikel 5.30. Verwarmingsinstallaties

Artikel 5.31. Diversen

Artikel 5.32. Opslag van gasflessen en van gevaarlijke materialen

Artikel 5.33. Voorzieningen voor ontsnapping

Artikel 5.34. Automatische brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties

Artikel 5.35. Brandbluspompen

Artikel 5.36. Hoofdbrandblusleiding

Artikel 5.37. Brandkranen, brandslangen en straalpijpen

Artikel 5.38. Brandblustoestellen

Artikel 5.39. Draagbare brandblustoestellen in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel 5.40. Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

Artikel 5.41. Brandweeruitrustingen

Artikel 5.42. Brandbeveiligingsplan

Artikel 5.43. Onmiddellijke beschikbaarheid van brandbestrijdingsmiddelen

Artikel 5.44. Toelating van vervangende middelen

Hoofdstuk 6. Bescherming van de bemanning

Artikel 6.1. Algemene beveiligingsmaatregelen

Artikel 6.2. Dekopeningen

Artikel 6.3. Verschansingen, relingen en beveiligingsmiddelen

Artikel 6.4. Trappen en ladders

Artikel 6.5. Medische uitrusting aan boord

Artikel 6.6. Bewaren van de medische uitrusting

Artikel 6.7. Gescheiden bewaren van geneesmiddelen en antidota van verplegingsartikelen

Artikel 6.8. Nummering, afschrift lijst, benamingen

Artikel 6.9. Levering van geneesmiddelen en antidota

Artikel 6.10. Aanvullende geneesmiddelen, verplegingsartikelen en antidota

Artikel 6.11. Geneeskundig handboek

Artikel 6.12. Vervoer van gevaarlijke stoffen

Artikel 6.13. Bedieningsaanwijzingen

Artikel 6.14. Inrichting van werkruimten

Artikel 6.15. Verblijfsruimten en dienstruimten

Hoofdstuk 7. Reddingsmiddelen en -voorzieningen en veiligheidsmiddelen

§ 1. Algemeen

Artikel 7.1. Toepassing

Artikel 7.2. Definities

Artikel 7.3. Beoordeling, testen en keuring van reddingsmiddelen en -voorzieningen

Artikel 7.4. Controle van de productie

§ 2. Bepalingen ten aanzien van het vaartuig

Artikel 7.5. Aantallen en typen groepsreddingsmiddelen en hulpverleningsboten

Artikel 7.6. Beschikbaarheid en plaatsing van groepsreddingsmiddelen en hulpverleningsboten

Artikel 7.7. Inscheping in een groepsreddingsmiddel

Artikel 7.8. Reddingsgordels

Artikel 7.9. Overlevingspakken en hulpmiddelen tegen warmteverlies

Artikel 7.10. Reddingsboeien

Artikel 7.11. Lijnwerptoestellen

Artikel 7.12. Noodsignalen

Artikel 7.13. Radio-reddingsmiddelen

Artikel 7.14. Radartransponders

Artikel 7.15. Licht weerkaatsend materiaal op reddingsmiddelen

Artikel 7.16. Gereedheid voor gebruik, onderhoud en inspecties

§ 3. Bepalingen ten aanzien van reddingsmiddelen en -voorzieningen

Artikel 7.17. Algemene eisen voor reddingsboten

Artikel 7.18. Zichzelf oprichtende, gedeeltelijk overdekte reddingsboten

Artikel 7.19. Geheel overdekte reddingsboten

Artikel 7.20. Algemene eisen voor reddingsvlotten

Artikel 7.21. Automatisch opblaasbare reddingsvlotten

Artikel 7.22. Vaste reddingsvlotten

Artikel 7.23. Hulpverleningsboten

Artikel 7.24. Reddingsgordels

Artikel 7.25. Overlevingspakken

Artikel 7.26. Hulpmiddelen tegen warmteverlies

Artikel 7.27. Reddingsboeien

Artikel 7.28. Lijnwerptoestellen

Artikel 7.29. Valschermsignalen

Artikel 7.30. Handstakellichten

Artikel 7.31. Drijvende rooksignalen

Artikel 7.32. Tewaterlatings- en inschepingsmiddelen

Hoofdstuk 8. Noodprocedures, appèls en oefeningen

Artikel 8.1. Toepassing

Artikel 8.2. Algemeen-alarminstallatie, alarmrol en instructies voor noodgevallen

Artikel 8.3. Instructies en oefeningen in «schip verlaten»

Artikel 8.4. Oefening in noodprocedures

Hoofdstuk 9. Radiocommunicatie

§ 1. Toepassing en omschrijvingen

Artikel 9.1. Toepassing

Artikel 9.2. Begrippen en omschrijvingen

Artikel 9.3. Ontheffingen

Artikel 9.4. Functionele eisen

§ 2. Bepalingen ten aanzien van het vaartuig

Artikel 9.5. Radio-installatie

Artikel 9.6. Algemene bepalingen voor de radio-uitrusting

Artikel 9.7. Radio-uitrusting voor het zeegebied A1

Artikel 9.8. Radio-uitrusting voor de zeegebieden A1 en A2

Artikel 9.9. Radio-uitrusting voor de zeegebieden A1, A2 en A3

Artikel 9.10. Radio-uitrusting voor de zeegebieden A1, A2, A3 en A4

Artikel 9.11. Radiowachten

Artikel 9.12. Krachtbronnen

Artikel 9.13. Technische specificaties

Artikel 9.14. Onderhoud

Artikel 9.15. Personen voor de bediening

Artikel 9.16. Registratie en radiocommunicatie

Hoofdstuk 10. Hulpmiddelen bij de navigatie

Artikel 10.1. Toepassing

Artikel 10.2. Uitzonderingen

Artikel 10.3. Hulpmiddelen bij de navigatie

Artikel 10.4. Nautische instrumenten en publicaties

Artikel 10.5. Uitrusting voor het geven van seinen

Artikel 10.6. Uitzicht vanaf de navigatiebrug

Artikel 10.7. Routering van vaartuigen

Hoofdstuk 11. Verplichtingen van de schipper en de eigenaar

§ 1. Verplichtingen van de schipper

Artikel 11.1. Diepgang van het vaartuig

Artikel 11.2. Sterkte en stabiliteit

Artikel 11.3 [Vervallen per 20-08-2004]

Artikel 11.4. Reddingsmiddelen en -voorzieningen

Artikel 11.5. Alarmrol en instructies voor noodgevallen

Artikel 11.6. Appèls en oefeningen, opleiding en instructie

Artikel 11.7. Voorzorgsmaatregelen tegen brand

Artikel 11.8. Sluiten van waterdichte deuren en andere openingen

Artikel 11.9. Gebruik van beschermende uitrusting

Artikel 11.10. Elektrische inrichtingen

Artikel 11.11. Besturing van het vaartuig

Artikel 11.12. Kompassen

Artikel 11.13. Manoeuvreereigenschappen en stopwegen

Artikel 11.14. Richtingzoekers

Artikel 11.15. Luisterdienst

Artikel 11.16. Elektronische navigatiemiddelen

Artikel 11.17. Routering van vaartuigen

Artikel 11.18

Artikel 11.19. Loodsladders

Artikel 11.20 [Vervallen per 20-08-2004]

§ 2. Verplichtingen van de eigenaar

Artikel 11.21. Onderzoek van de romp aan de buitenzijde en herstellingen

Artikel 11.22. Het verschaffen van de nodige middelen

Artikel 11.23. Veiligheid en gezondheid van de bemanning

Artikel 11.24. Plaatsing aan boord van niet voorgeschreven uitrusting

Hoofdstuk 12. Voorschriften voor vissersvaartuigen kleiner dan 24 m

Artikel 12.1. Algemene bepaling

Hoofdstuk 13. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

§ 1. Strafbepaling

Artikel 13.1. Strafbepaling

§ 2. Overgangsbepalingen

Artikel 13.2. Ministeriële regelingen

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 13.3. Intrekking Vissersvaartuigenbesluit

Artikel 13.4. Inwerkingtreding

Artikel 13.5. Citeertitel

Bijlage