Home

Schepenwet

Geldig vanaf 1 januari 2020
Geldig vanaf 1 januari 2020

Schepenwet

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2020]

Aanhef

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen vast te stellen ter voorkoming van scheepsrampen, tot het instellen van een onderzoek omtrent voorgekomen scheepsrampen en omtrent maatregelen van tucht ten opzichte van schippers, stuurlieden of machinisten;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

1.

Voor de toepassing van deze rijkswet wordt verstaan onder:

buitengaats brengen, voor zover het betreft het verlaten van

  1. het Europese deel van het Nederlandse gebied en het Duitse gebied, gelegen aan de landzijde van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen lijn: het brengen van een schip aan de buitenzijde van deze lijn;

  2. de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba: het verlaten van een der havens in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  3. Aruba, Curaçao of Sint Maarten: het verlaten van een der havens in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten;

  4. andere gebieden dan vermeld onder a, b en c: het brengen van een schip aan de buitenzijde van de lijn zoals deze door de overheid ter plaatse voor het buitengaats brengen is vastgesteld, dan wel volgens plaatselijke gewoonte wordt aangenomen.

het ondernemen van eene reis: het buitengaats brengen van een schip;

Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

schepelingen: allen, die zich als scheepsofficieren of scheepsgezellen aan boord bevinden of zich als zoodanig hebben verbonden;

kapitein: elk gezagvoerder van een schip of die dezen vervangt;

passagiers: alle personen aan boord, met uitzondering van:

  1. 1°.

    de kapitein en de schepelingen;

  2. 2°.

    andere personen, die in welke hoedanigheid ook, aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn;

  3. 3°.

    kinderen, die op de dag van inscheping de leeftijd van een jaar nog niet hebben bereikt.

passagiersschip: elk schip, dat door den eigenaar bestemd is om meer dan twaalf passagiers te vervoeren, dan wel een schip, dat meer dan twaalf passagiers vervoert;

vissersvaartuig: elk vaartuig, dat gebezigd wordt voor het vangen van vis, walvissen, zeehonden, walrussen of andere levende rijkdommen van de zee.

2.

Voor de toepassing van deze rijkswet wordt onder "schip" begrepen een vaartuig, een sleepschip, een dok en elk ander dergelijk drijvend voorwerp, hetwelk over zee naar zijne bestemming wordt gesleept.

3.

Voor de toepassing van deze rijkswet wordt, ook wat de strafbepalingen betreft, onder "eigenaar" verstaan de persoon die het beheer over het schip heeft, hetzij hij eigenaar of boekhouder van de rederij van het schip is, hetzij hem het schip in gebruik is gegeven.

Artikel 2

1.

De bepalingen van deze rijkswet zijn van toepassing op de in Nederland thuis behoorende schepen, welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden om eene reis te ondernemen, met uitzondering van:

  1. Nederlandse oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak;

  2. reddingvaartuigen;

  3. onoverdekte visschersvaartuigen, welke in den regel niet buiten het zicht van de Nederlandsche kust worden gebracht;

  4. pleiziervaartuigen, welke uitsluitend als zodanig worden gebezigd, voorzover zij geen passagiers tegen vergoeding vervoeren;

  5. schepen, welke varen onder vreemde vlag en welke niet vallen onder de omschrijving, voorkomende in het derde lid van dit artikel onder II;

    en, behoudens het bepaalde in artikel 2bis:

  6. schepen, welke slechts bij uitzondering, hetzij over korten afstand, hetzij gesleept zonder bemanning, buiten de in artikel 1 genoemde lijn varen;

  7. schepen, welke hetzij hier te lande voor buitenlandsche rekening zijn gebouwd, hetzij naar het buitenland zijn verkocht, en welke over zee naar hunne bestemmingsplaats moeten worden gebracht;

  8. schepen, welke uitsluitend voor het houden van eenen proeftocht eene reis ondernemen.

2.

De bepalingen van deze rijkswet zijn mede van toepassing op bij Landsverordening van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten aangewezen landsvaartuigen of op daarbij aangewezen schepen, varende met een zeebrief van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten.

3.

Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt een schip geacht in Nederland thuis te behooren in de twee na te noemen gevallen:

  1. indien het kantoor, waarvoor het vaart, in Nederland is gevestigd;

  2. indien het in Nederland wordt uitgerust en zijne bemanning voor ten minste de helft uit Nederlanders of Rijksingezetenen bestaat.

4.

Met betrekking tot de bemanningen van schepen in openbare dienst zijn de artikelen 34 tot en met 41 en 48 tot en met 51 niet van toepassing.

Artikel 2bis

Hoofdstuk II. Voorkoming van scheepsrampen

§ 1. Veiligheidsvoorschriften

Artikel 3

Artikel 3a

Artikel 4

Artikel 4a

Artikel 4bis [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

§ 2. Toezicht

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

§ 3. Beroep

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Hoofdstuk III. De Raad voor de Scheepvaart en de Commissies van Onderzoek in Aruba, Curaçao en Sint Maarten

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 26bis

Hoofdstuk III A. De veiligheidscommissies

§ 1. De Algemene veiligheidscommissie

Artikel 26a

Artikel 26b

Artikel 26c

Artikel 26d

§ 2. De veiligheidscommissie aan boord van schepen

Artikel 26e

Artikel 26f

Artikel 26g

Artikel 26h

Hoofdstuk IV. Onderzoek van scheepsrampen

§ 1. Het onderzoek

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

§ 2. Ongeschiktheid van kapiteins, stuurlieden, machinisten, radiotelegrafisten of radiotelefonisten

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41

§ 3. Algemeene bepalingen

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Hoofdstuk V. Maatregelen van tucht

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Hoofdstuk VI. Verplichtingen en strafbepalingen

§ 1. Gebods- en verbodsbepalingen

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 54bis [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 55

§ 2. Strafbare feiten

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 59 [Vervallen per 01-01-2002]

Artikel 60 [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 61 [Vervallen per 01-05-1998]

§ 3. Algemeene bepalingen

Artikel 62

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66 [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 66bis [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 66ter [Vervallen per 01-05-1998]

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 69a

Artikel 70

Artikel 71 [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 72

Artikel 73 [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 74 [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 75

Artikel 76 [Vervallen per 01-05-1998]

Artikel 77