Home

Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren

Geldig vanaf 1 januari 2017
Geldig vanaf 1 januari 2017

Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-07-2023]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 18 augustus 2000, nr. 5045031/00/06, directoraat-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, directie Wetgeving;

Gelet op artikel 54, tweede lid, onderdeel b, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 21 september, no. W03.00 0384/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 14 november 2000, nr. 5061726/00/6, directoraat-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, directie Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

1.

In dit besluit wordt verstaan onder

  • aansluitende uitkering: de aansluitende uitkering, bedoeld in Hoofdstuk 3;

  • aanvullende uitkering: de aanvullende uitkering, bedoeld in Hoofdstuk 2;

  • AOW-gerechtigde leeftijd: de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene ouderdomswet, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;

  • arbeidsongeschiktheidsuitkering: een ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekende uitkering;

  • betrokkene:

    1. 1°.

      de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in vaste dienst die ten gevolge van een ontslag, niet zijnde een disciplinair strafontslag dan wel een ontslag wegens flexibel pensioen en uittreden, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet,

    2. 2°.

      de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in vaste dienst die ten gevolge van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet;

    3. 3°.

      de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die ten gevolge van een ontslag op grond van artikel 46c, tweede en derde lid, artikel 46l, eerste en tweede lid, danwel artikel 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet;

    4. 4°.

      de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die ten gevolge van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet.

  • bovenwettelijke uitkering: aanvullende en aansluitende uitkering;

  • dagloon: het dagloon, bedoeld in de artikelen 1b en 44 van de Werkloosheidswet, evenwel zonder toepassing van de maximum loongrens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag, verminderd met de tegemoetkoming van de werkgever strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering;

  • diensttijd voor zover gelegen vóór 1 januari 1996:de tijd zoals die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene Burgerlijke Pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995;voor zover gelegen op of na 1 januari 1996:de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP; in beide gevallen met uitzondering van de tijd:

    1. 1°.

      die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    2. 2°.

      die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan één jaar;

    3. 3°.

      bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    bij de bepaling van de diensttijd wordt in voorkomend geval de diensttijd, bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals dat luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen; het verzoek, bedoeld in artikel D2 van de Algemene burgerlijke pensioenwet wordt daarbij geacht te zijn gedaan; indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van de bovenwettelijke uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de bovenwettelijke uitkering met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten;

  • minimumloon: het minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

  • Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

  • pensioen: het pensioen in de zin van het pensioenreglement;

  • pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

2.

Indien op het salaris van de betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag een korting wordt toegepast op grond van artikel 6, 8d of 8e van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt voor het dagloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, uitgegaan van het dagloon zoals dat zou zijn vastgesteld indien geen sprake was geweest van bedoelde korting.

Artikel 2. Duur van de bovenwettelijke uitkering

1.

De uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering bedraagt drie maal de uitkeringsduur zoals vastgesteld op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de Werkloosheidswet.

2.

De uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd tot de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, indien het moment van ontslag maximaal acht jaar ligt voor de op dat moment voor betrokkene van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd en hij direct voorafgaand aan het ontslag een voor pensioen geldige diensttijd van ten minste tien jaar heeft volbracht.

Hoofdstuk 2. De aanvullende uitkering bij werkloosheid

Artikel 3. Recht op een aanvullende uitkering

Artikel 4. Hoogte van de aanvullende uitkering

Artikel 5. Aanvullende uitkering bij ziekte

Artikel 5a

Artikel 6. Overlijdensuitkering

Artikel 7. Verplichtingen en sancties

Hoofdstuk 3. Aansluitende uitkering bij werkloosheid

Artikel 8. Recht op aansluitende uitkering

Artikel 9. Duur van de aansluitende uitkering

Artikel 10. Hoogte van de aansluitende uitkering

Artikel 11. Overlijdensuitkering

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 12 [Vervallen per 11-02-2011]

Artikel 13. Uitkering na afschatting

Artikel 14. Herleving van het recht op een bovenwettelijke uitkering

Artikel 15. Loonaanvulling

Artikel 16. Tegemoetkoming verhuiskosten

Artikel 17. Afkoop recht op aanvullende en aansluitende uitkering

Artikel 18. Afwijkende percentages

Artikel 19. Neerwaartse wijzigingen

Artikel 20. Indexering

Artikel 21

Artikel 22. Overgangsrecht

Artikel 23

Artikel 24