Home

Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer

Geldig van 1 juni 2007 tot 17 oktober 2007
Geldig van 1 juni 2007 tot 17 oktober 2007

Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-06-2007 tot 17-10-2007]
[Regeling ingetrokken per 01-01-2008]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2000, nr. MJZ2000004072, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377), richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 betreffende stedelijk afvalwater (PbEG L 135) en de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 10 maart 2000, nr. W08.00.0025/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 juli 2000, nr. MJZ2000082742, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. andere geluidsgevoelige gebouwen: andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

  2. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn een vergunning te verlenen voor een inrichting als bedoeld in artikel 2;

  3. vergunning: vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer;

  4. bijlage: de bij dit besluit behorende bijlage;

  5. brandbare vloeistof: stof in vloeibare toestand die een vlampunt heeft dat hoger ligt dan 55° C (K3-vloeistof);

  6. gevaarlijke stof: stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

  7. geluidniveau: niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie nr. 651, uitgave 1979;

  8. langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT): gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai», uitgave 1999;

  9. woning: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning:

    1. 1°.

      behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2, of

    2. 2°.

      die op een bedrijventerrein is gelegen met een gemiddelde dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per hectare;

  10. geluidsgevoelige terreinen: geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

  11. piekniveau (LAmax): maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand «F» of «fast»;

  12. stankgevoelig object: woning, school, ziekenhuis, bejaardencentrum, hotel, restaurant of recreatie-inrichting, voedings- en genotmiddelenindustrie, detailhandel in voedings- en genotmiddelen, kantoorgebouw met meer dan 50 werknemers, opslag van voedings- en genotmiddelen;

  13. organisch oplosmiddel: een vluchtige organische verbinding die alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder chemische verandering te ondergaan, wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen, dan wel wordt toegepast als schoonmaakmiddel, als verdunner, als dispergeermiddel, als middel om de viscositeit aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel;

  14. CPR 11–5: Richtlijn 11–5 van de CPR, getiteld «Propaan, vulstations van butaan- en propaanflessen», eerste druk, uitgave 1994;

  15. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

  16. kunststofverwerking: toepassing van ten minste één van de volgende verwerkingstechnieken: blazen, extrusie, spuitgieten, thermovormen, schuimen, open maltechniek, gesloten maltechniek, vezelspuiten, agglomereren, expanderen, kalanderen, na-condenseren, pull trusion, rotatiegieten en vulkaniseren, en

  17. kunststofbewerking: toepassing van de volgende bewerkingstechnieken: boren, frezen, verspanen, draaien, zagen, snijden, stansen, tappen, slijpen, polijsten, lassen, lijmen, kitten en snijden.

Artikel 2

1.

Dit besluit is van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor:

  1. het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van hout of kurk dan wel van houten, kurken of houtachtige voorwerpen;

  2. het bewerken van kunststof of kunststof voorwerpen;

  3. het ten behoeve van het bouwen, verbouwen of herstellen op locatie van woningen, woongebouwen of utiliteitsgebouwen opslaan van bouwstoffen, preparaten, producten of bouwmaterialen en het voor directe toepassing of verwerking geschikt maken daarvan, of

  4. het aanbrengen, herstellen of onderhouden van technische installaties, toestellen of voorzieningen aan of in woningen, woongebouwen of utiliteitsgebouwen.

2.

Dit besluit is eveneens van toepassing op inrichtingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een samenstel van bedrijvigheden als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d.

Artikel 3

1.

Dit besluit is niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2, indien:

  1. in de inrichting één of meer stooktoestellen voor verwarming of warmtekrachtopwekking aanwezig zijn met een thermisch vermogen per toestel van 7500 kW of meer;

  2. in de inrichting een of meer installaties of voorzieningen aanwezig zijn die kunnen worden gebruikt voor het verstoken of verbranden van andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie;

  3. in de inrichting koel- en vriesinstallaties of warmtepompen aanwezig zijn met een capaciteit of een totale capaciteit van meer dan 200 kg ammoniak of van meer dan 100 kg propaan, butaan of mengsels van propaan en butaan;

  4. in de inrichting afvalstoffen worden op- of overgeslagen die niet binnen de bedrijfseigen activiteiten zijn ontstaan voorzover de inrichting beschikt over een capaciteit:

    1. 1°.

      van meer dan 35 m3 voor de opslag van afvalstoffen;

    2. 2°.

      voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, of

    3. 3°.

      van meer dan 1000 m3 per jaar voor de overslag van afvalstoffen;

  5. in de inrichting meer dan in totaal 10 000 kg aan gevaarlijke stoffen wordt opgeslagen;

  6. in de inrichting voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het afleveren van:

    1. 1°.

      LPG, of

    2. 2°.

      andere brandstoffen die niet in hoofdzaak worden gebruikt ten behoeve van transportmiddelen voor eigen gebruik;

  7. in de inrichting vloeibare gevaarlijke stoffen, vloeibare gevaarlijke afvalstoffen of brandbare vloeistoffen in tanks worden op- of overgeslagen, tenzij sprake is van:

    1. 1°.

      opslag in ondergrondse tanks, waarop het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is, of

    2. 2°.

      opslag van brandbare vloeistoffen in bovengrondse tanks;

  8. in de inrichting gassen of gasmengsels in tanks worden opgeslagen, tenzij sprake is van opslag waarop het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer van toepassing is;

  9. in de inrichting meer dan 400 kg bestrijdingsmiddelen in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet worden opgeslagen;

  10. in de inrichting voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor:

    1. 1°.

      het vervaardigen van producten van houtmeel-, houtwol- of houtvezels;

    2. 2°.

      het vervaardigen van triplex-, fineer-, vezel- of spaanplaten;

    3. 3°.

      het galvaniseren of thermisch verzinken van materialen;

    4. 4°.

      het vervaardigen, onderhouden of herstellen van motorvoertuigen of schepen;

    5. 5°.

      het impregneren van hout door middel van spuiten, sproeien of de vacuümdrukmethode;

    6. 6°.

      het verbranden van hout of houtmot;

    7. 7°.

      het toepassen van kunststofverwerkingstechnieken, of

    8. 8°.

      het vullen van gasflessen door middel van een vulstation anders dan de in richtlijn CPR 11–5 opgenomen type A of type B vulstations;

  11. in de inrichting jaarlijks meer dan 15 000 kg organische oplosmiddelen worden verbruikt en

  12. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor de opslag van vuurwerk, tenzij met inachtneming van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit ten hoogste 1000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.

2.

Dit besluit is eveneens niet van toepassing indien het emissiepunt van een verfverwerkings- of dompelruimte is gelegen op minder dan 50 meter van een stankgevoelig object, met uitzondering van die situaties waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan 1 december 2000 een vergunning nog in werking en onherroepelijk was.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Bijlage behorende bij het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer