Home

Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Geldig vanaf 1 januari 2022
Geldig vanaf 1 januari 2022

Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2022]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 22 april 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 436121/94/6;

Gelet op artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 17, derde lid, Wet economische delicten, en artikel 3, hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 1994, nummer W03.94.0246);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 28 oktober 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 461681/94/6,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

1.

In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

  2. titel van opsporingsbevoegdheid: de titel van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 3;

  3. akte van opsporingsbevoegdheid: de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering;

  4. aanwijzing: de aanwijzing, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering;

  5. aanvullende opsporingsbevoegdheid: de aanvullende opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

  6. de akte van beëdiging: de akte van beëdiging, bedoeld in artikel 19, eerste lid;

  7. politiebevoegdheden: de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012;

  8. werkgever: de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar;

  9. bewijs van bekwaamheid: een bewijs van het met goed gevolg afgelegd hebben van het door Onze Minister goedgekeurde examen;

  10. legitimatiebewijs: een bewijs als bedoeld in artikel 26 van dit besluit;

  11. insigne: het onderscheidingsteken, bedoeld in artikel 26a, eerste lid;

  12. geweldmiddelen: de wapens en de uitrusting waarmee geweld kan worden uitgeoefend, ten aanzien waarvan krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de in dat lid genoemde artikelen niet van toepassing zijn op buitengewoon opsporingsambtenaren.

2.

Als standplaats in de zin van dit besluit wordt aangemerkt:

  1. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak uit te oefenen in een gebied waarin meerdere regionale eenheden van de politie de politietaak uitvoeren, dan wel in het gehele land: de gemeente van vestiging van de werkgever;

  2. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak uit te oefenen in het gebied waarin één regionale eenheid van de politie de politietaak uitvoert:

    1. 1°.

      de gemeente waar hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht, dan wel

    2. 2°.

      een gekozen gemeente uit de gemeenten, waarin hij werkzaam is.

3.

In dit besluit wordt verstaan onder het College van procureurs-generaal: het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

4.

In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. toezichthouder: de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 36, tweede lid;

  2. direct toezichthouder: degene, die op grond van artikel 36, derde lid, als direct toezichthouder is aangewezen.

De (direct) toezichthouder is geen toezichthouder bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over:

  1. een titel van opsporingsbevoegdheid,

  2. de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en

  3. een akte van beëdiging,

is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering.

Hoofdstuk 2. De titel van opsporingsbevoegdheid

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

§ 2. De procedure voor het verkrijgen van de akte van opsporingsbevoegdheid

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

§ 3. De procedure voor het verkrijgen van een aanwijzing

Artikel 12

Artikel 13

§ 4. De procedure voor het verkrijgen van de aanvullende opsporingsbevoegdheid

Artikel 14

Artikel 15 [Vervallen per 30-01-2010]

Hoofdstuk 3. De bekwaamheid en de betrouwbaarheid

Artikel 16

Artikel 17

Hoofdstuk 4. De beëdiging

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Hoofdstuk 5. De instructie

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 26a

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Hoofdstuk 6. Het toezicht

§ 1. Algemeen

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

§ 2. De toezichthouder en direct toezichthouder

Artikel 36

Artikel 37 [Vervallen per 30-01-2010]

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

§ 3. De werkgever

Artikel 41

Artikel 42

Hoofdstuk 7. Registratie

Artikel 43

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46 [Vervallen per 04-10-2002]

Artikel 47 [Vervallen per 04-10-2002]

Artikel 48

Artikel 49

Bijlage A

Bijlage B [Vervallen per 01-01-2008]