In dit besluit wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
titel van opsporingsbevoegdheid: de titel van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 3;
akte van opsporingsbevoegdheid: de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering;
aanwijzing: de aanwijzing, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering;
aanvullende opsporingsbevoegdheid: de aanvullende opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;
de akte van beëdiging: de akte van beëdiging, bedoeld in artikel 19, eerste lid;
politiebevoegdheden: de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012;
werkgever: de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar;
bewijs van bekwaamheid: een bewijs van het met goed gevolg afgelegd hebben van het door Onze Minister goedgekeurde examen;
legitimatiebewijs: een bewijs als bedoeld in artikel 26 van dit besluit;
insigne: het onderscheidingsteken, bedoeld in artikel 26a, eerste lid;
geweldmiddelen: de wapens en de uitrusting waarmee geweld kan worden uitgeoefend, ten aanzien waarvan krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de in dat lid genoemde artikelen niet van toepassing zijn op buitengewoon opsporingsambtenaren.