Home

Besluit tankstations milieubeheer

Geldig van 1 september 2003 tot 9 juni 2004
Geldig van 1 september 2003 tot 9 juni 2004

Besluit tankstations milieubeheer

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-09-2003 tot 09-06-2004]
[Regeling ingetrokken per 01-01-2008]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 april 1993, nr. MJZ05493032, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42, 8.44 en 21.8 van de Wet milieubeheer en, voor zover het betreft de artikelen 7 en 8 van dit besluit, de artikelen 10, 17, eerste en tweede lid, en 44 van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 23 september 1993, nr. W08.93.0214);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 januari 1994, nr. MJZ19194002, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. tankstation voor het wegverkeer: een inrichting die bestemd is voor de openbare verkoop aan derden van benzine of dieselolie voor motorvoertuigen voor het wegverkeer;

  2. tankstation voor het wegverkeer type A: een tankstation voor het wegverkeer niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer type B;

  3. tankstation voor het wegverkeer type B: een tankstation voor het wegverkeer, voor zover:

    1. 1°.

      het tankstation geen deel uitmaakt van een inrichting, waar ook andere werkzaamheden worden verricht dan het afleveren van motorbrandstoffen, het wassen van motorvoertuigen of het verlenen van service aan het wegverkeer;

    2. 2°.

      LPG niet aanwezig is in een stationair reservoir;

    3. 3°.

      op het bewaren van propaan anders dan in spuitbussen of gasflessen het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer van toepassing is;

    4. 4°.

      ten hoogste vier flessen brandbaar gas, elk met een waterinhoud van ten hoogste 60 liter, of ten hoogste zes flessen zuurstof, elk met een waterinhoud van ten hoogste 50 liter, aanwezig zijn en deze gassen bovendien uitsluitend ten behoeve van lassen of snijden worden gebezigd;

    5. 5°.

      geen bovengrondse bewaring van K1- of K2-produkten in tanks plaatsvindt;

    6. 6°.

      bovengrondse bewaring van gasolie, lichte stookolie, smeerolie of afgewerkte olie in tanks niet meer kan bedragen dan 3000 liter per soort;

    7. 7°.

      ondergrondse bewaring van benzine of gasolie, alsmede huisbrandolie, lichte stookolie of afgewerkte olie uitsluitend plaatsvindt in tanks vervaardigd van staal of kunststof, die niet onder gebouwen zijn gelegen;

    8. 8°.

      de kortste afstand tussen een woning van derden of een gevoelig object van derden en een afleverzuil waar aflevering van benzine of gasolie, zonder direct toezicht mogelijk is, ten minste 20 m bedraagt;

    9. 9°.

      aflevering van benzine of gasolie niet plaatsvindt met behulp van een pomp die zich onder het vloeistofniveau in de tank bevindt en

    10. 10°.

      het tankstation voor het wegverkeer niet is gelegen in een stiltegebied;

  4. tankstation voor het wegverkeer klasse I: een tankstation voor het wegverkeer dat op 1 juli 1991 geheel of gedeeltelijk gelegen was in een grondwaterbeschermingsgebied;

  5. tankstation voor het wegverkeer klasse II: een tankstation voor het wegverkeer, niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer klasse I, waar, op 1 maart 1994 één of meer ondergrondse tanks aanwezig zijn die niet zijn voorzien van een kathodische bescherming als omschreven in voorschrift 5.1.3.2 van CPR 9-1 en die niet zijn gelegen in grond waarvan door middel van een bodemweerstandrapport is aangetoond dat de specifieke elektrische weerstand meer dan 50 ohm.m bedraagt;

  6. tankstation voor het wegverkeer klasse III: een tankstation voor het wegverkeer, niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer klasse I of II, waar, op 1 maart 1994 één of meer ondergrondse tanks aanwezig zijn die vóór 1 juli 1976 zijn geplaatst en waarvan op of na laatstgenoemd tijdstip geen beoordeling overeenkomstig de voorschriften 5.2.1.3 en 5.2.1.4 van CPR 9-1 (introductiekeuring) heeft plaatsgevonden;

  7. tankstation voor het wegverkeer klasse IV: een tankstation voor het wegverkeer, niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer klasse I, II of III;

  8. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de betrokken inrichting te verlenen;

  9. stiltegebied: een gebied, aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

  10. grondwaterbeschermingsgebied: een gebied dat krachtens artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer bij de provinciale milieuverordening is aangewezen en waarvoor regels zijn gesteld ter bescherming van het grondwater met het oog op de waterwinning;

  11. werkprogramma: werkprogramma milieumaatregelen bij tankstations, uitgegeven door Onze Minister, 10 september 1991;

  12. Handleiding bodemsanering tankstations: de Handleiding bodemsanering tankstations, zoals opgenomen in bijlage VI bij het werkprogramma, dan wel de door Onze Minister aangewezen gewijzigde tekst van de Handleiding;

  13. verkennend onderzoek tankstations: onderzoek naar het aanwezig zijn van verontreinigingen van de bodem overeenkomstig het verkennend onderzoek tankstations, zoals beschreven in de Handleiding bodemsanering tankstations;

  14. woning: een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van dienst- of bedrijfswoningen, die op industrieterreinen zijn gelegen, met een gemiddelde dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per hectare;

  15. gevoelige objecten:

    1. 1°.

      sporthallen en zwembaden;

    2. 2°.

      winkels;

    3. 3°.

      hotels, restaurants en kantoorgebouwen;

    4. 4°.

      bedrijfsgebouwen;

    5. 5°.

      speeltuinen, sportvelden, openluchtzwembaden, campings, volkstuin-complexen en ander recreatieterreinen;

    6. 6°.

      bejaardenoorden, verpleeginrichtingen, ziekenhuizen en sanatoria, zwakzinnigeninrichtingen en psychiatrische ziekenhuizen, gezinsvervangende tehuizen;

    7. 7°.

      scholen;

    8. 8°.

      telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur, elektriciteitscentrales, hoofdschakelstations van de Nederlandse Spoorwegen en andere kwetsbare objecten et een hoge infrastructurele waarde;

    9. 9°.

      installaties, en bovengrondse opslagtanks voor brandbare, explosieve of giftige stoffen, alsmede plaatsen ten behoeve van de bewaring van gasflessen waarvan de gezamenlijke inhoud meer dan 2500 liter (waterinhoud) bedraagt;

  16. garant: degene die contractueel instaat voor de financiële dekking van de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 2

1.

Degene die een tankstation voor het wegverkeer type A drijft, dient, behalve aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, te voldoen aan de voorschriften, die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen. De voorschriften, opgenomen in bijlage I, zijn niet van toepassing op drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarop het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is, voor zover de voorschriften betrekking hebben op het ontwerp, de fabricage, de overeenstemmingsbeoordeling en de ingebruikneming, bedoeld in dat besluit.

2.

Een beschikking waarin nadere eisen worden gesteld, wordt gezonden aan de inspecteur. Tevens wordt zij bekendgemaakt door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen.

Artikel 3

Degene die een tankstation voor het wegverkeer type B drijft, dient te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlagen I en II, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen. De voorschriften, opgenomen in de bijlagen I en II, zijn niet van toepassing op drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarop het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is, voor zover de voorschriften betrekking hebben op het ontwerp, de fabricage, de overeenstemmingsbeoordeling en de ingebruikneming, bedoeld in dat besluit. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8e

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Bijlage I. behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer

Bijlage II. behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer voor de tankstations type B

Bijlage III. behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer