ECLI:NL:TGZCTG:2018:186 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 26-06-2018 c2017.515
ECLI:NL:TGZCTG:2018:186 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 26-06-2018 c2017.515
Gegevens
- Instantie
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
- Datum uitspraak
- 26 juni 2018
- Datum publicatie
- 27 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:TGZCTG:2018:186
- Zaaknummer
- c2017.515
Inhoudsindicatie
Klacht tegen gynaecoloog. De gynaecoloog heeft klaagster één keer gezien. Klaagster verwijt de arts (1) dat diens verslaglegging incompleet is nu daarin een onvolledige en te algemene formulering van de oorzaak van klaagsters bloedingen is opgenomen, (2) dat de verslaglegging over het gemeten CA 125-gehalte onjuist is, (3) dat zij vergeefs om behandeling heeft verzocht en (4) dat haar klachten verkeerd zijn beschreven op de factuur. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt de beslissing in beroep.
Uitspraak
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2017.515 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
E., gynaecoloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. M. Kremer, advocaat te Groningen.
1. Verloop van de procedure
1.1 A. – hierna klaagster – heeft op 2 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen E. – hierna de gynaecoloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 november 2017, onder nummer G2017/92, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere brieven ontvangen.
1.2 De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2017.514 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 juni 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door F., en de gynaecoloog, bijgestaan door mr. drs. M. Kremer. Zowel klaagster als de gynaecoloog en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Verweerder is werkzaam als gynaecoloog in het G.. Klaagster werd door hem gezien op 21 november 2016 in verband met lichamelijke klachten.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Toen klaagster op 21 november 2016 door verweerder werd gezien, gaf zij aan dat zij al zestien dagen last had van bloedverlies als gevolg van zwaar til- en sjouwwerk in verband met een verhuizing. Ook speelde mee dat klaagster zonder inkomen zat en daardoor geen goed voedsel of voedingssupplementen kon bekostigen. In het verslag van verweerder van dit consult staat echter dat klaagster ‘meestal bij zware dingen tillen of bij stress’ last had van bloedingen. Klaagster vindt dit te algemeen en daardoor nietszeggend. Daarnaast geldt dat klaagsters CA 125-gehalte op eigen verzoek werd gemeten. Het CA 125‑gehalte was 310. Niettemin noteerde verweerder in zijn verslag dat het CA 125-gehalte stabiel was; wel verhoogd maar niet (verder) toegenomen. Dit is onjuist volgens klaagster. Uit het rapport van 30 januari 2015 van het I.-Ziekenhuis blijkt dat klaagsters CA 125-gehalte op dat moment 183 was. Het gehalte was dus duidelijk toegenomen.
Voorts geldt dat klaagster steeds om behandeling heeft gevraagd, maar steeds weer weggestuurd wordt met iets tegen de bloedingen.
Ten slotte beklaagt klaagster zich over het feit dat zij, als 57-jarige, voor het consult bij verweerder een rekening ontving waarin haar klachten werden beschreven als een ‘stoornis van de menstruatiecyclus’.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
4.1 Algemeen
Voordat klaagster bij het G. onder behandeling kwam, was zij – voor zover hier relevant – als eerste in 1998 onder behandeling bij het H.-Gasthuis. Uit de medische informatie vanuit dit ziekenhuis blijkt dat destijds onderzoek bij klaagster is verricht, dat klaagster over de resultaten is ingelicht en dat zij niet bereid was verdere behandeling te ondergaan. Klaagster heeft een geplande CT-scan afgezegd en heeft, na een consult bezoek op 17 augustus 1998 ter bespreking van de behandel-mogelijkheden, niets meer van zich laten horen.
Voorts blijkt uit de brieven van 19 november 2012 en 30 januari 2015 van het I.- Ziekenhuis gericht aan klaagsters huisarts dat bij klaagster in 1998 de diagnose ‘waarschijnlijk ovarium carcinoom’ is gesteld. Ook blijkt hieruit dat zij toen reguliere behandeling heeft geweigerd en voor spirituele maatregelen heeft gekozen. Op basis van deze informatie heeft verweerster niet kunnen vaststellen dat er bij klaagster daadwerkelijk een vorm van een ovarium carcinoom is gediagnosticeerd. Uit de brief van 19 november 2012 blijkt ook dat klaagster zich op 5 november 2012 zonder verwijsbrief op de polikliniek Interne geneeskunde heeft gemeld in het I.-Ziekenhuis met het verzoek een scan van haar buik te laten maken. Uit de echo bleek dat er een ‘forse tumor’ in de onderbuik zat. De behandelend internist twijfelde echter aan de juistheid van de in 1998 gestelde diagnose, gezien het lange tijdsverloop sindsdien. Klaagster was echter niet bereid verder onderzoek of behandeling te ondergaan. De brief sluit af met de mededeling dat de internist bij deze stand van zaken niet veel meer voor klaagster kan betekenen.
Op 22 januari 2015 werd klaagster wederom gezien op de polikliniek. Haar werd geadviseerd klinisch het bloedverlies te observeren en het ijzergehalte (Hb) te vervolgen. Klaagster weigerde echter opname en verscheen ook niet op de controleafspraak die met haar was gemaakt.
Op 18 maart 2016 heeft klaagster zich voor het eerst bij het G. gemeld, nadat zij met spoed verwezen was wegens bloedverlies. Zij werd toen gezien door een aios gynaecologie. Klaagster gaf tijdens het consult aan dat het bloedverlies in relatie zou staan met haar verminderde voedingstoestand of stress en dat zij afzag van de meeste conventionele diagnostiek en therapie. Ook zou zij zich hebben afgevraagd wat de behandelingsmogelijkheden zouden kunnen zijn indien cyklokapron en primolut niet meer afdoende zouden zijn. Zij verzocht om een behandelplan, op te stellen in samenspraak met een diëtiste en een gynaecoloog. Zij wilde tijdens dit consult echter niet algemeen en/of gynaecologisch worden onderzocht. Tijdens dit consult is besproken dat het staken van de bloedingen met behulp van cyklokapron geen kwaad kon en dat ze in geval van hevig bloedverlies te allen tijde contact kon opnemen met de dienstdoende gynaecoloog. Voorts zouden de medische gegevens bij de voorgaande ziekenhuizen worden opgevraagd. Voorts werd afgesproken dat klaagster op
20 april 2016 zou terugkomen voor een vervolgafspraak om dan de medische gegevens met de hoofdbehandelaar te bespreken, alsmede eventuele vervolgdiagnostiek en daaruit voortvloeiende therapie. Blijkens het klaagschrift vond klaagster dit te lang duren en heeft zij vervolgens op 30 maart 2016 een spoedafspraak laten maken voor de volgende dag. Klaagster werd op 31 maart 2016 eenmalig door een collega van verweerder gezien. De betreffende collega moest vaststellen dat de opgevraagde medische gegevens zich nog niet in het dossier bevonden en deelde dit zo ook aan klaagster mede. Achteraf is gebleken dat de betreffende gegevens toen wel al per fax waren binnengekomen, maar nog ter beoordeling in het postvak lagen. De gegevens waren dus nog niet doorgenomen, zoals in de planning stond in verband met de gemaakte afspraak op 20 april 2016. Van een en ander is verslag uitgebracht aan klaagsters huisarts, waarbij ook vermeld werd dat klaagster tijdens de consulten in het G. niet meer vloeide en daarna niet meer teruggezien is op de poli. De afspraak op 20 april 2016 zegde klaagster af, omdat zij eerst een en ander met haar huisarts wilde bespreken. Daarna heeft klaagster aanvankelijk niets meer van zich laten horen.
Pas op 21 november 2016 meldde klaagster zich met soortgelijke klachten opnieuw bij het G.. Nu werd zij – zonder verwijzing – door verweerder gezien. Klaagster gaf aan dat zij eierstokkanker had en dat er sprake was van langdurig bloedverlies. Zij vroeg om tranexaminekuur en een controle van het ijzergehalte (Hb). Primolut had zij in het voorjaar al gehad. Gynaecologisch onderzoek was volgens klaagster niet te doen. In overleg werd enig algemeen onderzoek via de buik verricht. Er is laboratorium-onderzoek ingezet en aan klaagster is tranexamine verstrekt. Op 23 en 28 november 2016 zijn de laboratoriumuitslagen telefonisch door de doktersassistente met klaagster besproken. Vervolgens is er niets meer gebeurd. Daar was ook geen aanleiding voor. Klaagster wilde absoluut geen reguliere behandeling, wat maakte dat verweerder geen mogelijkheden zag om haar verder te helpen. Het G. heeft hierna niets meer van klaagster vernomen.
4.2 Verweer ten aanzien van het verwijt dat verweerder klaagsters klachten onjuist heeft omschreven in zijn verslag. Het is aan verweerder om de klachten van een patiënt te verwoorden. Hij is niet gehouden om alles over te nemen dat door een patiënt, in casu klaagster, is meegedeeld. De diagnose dat er sprake is van bloedingen ‘meestal bij zware dingen tillen of bij stress’ is als zodanig juist en in lijn met wat er is verklaard.
4.3 Verweer ten aanzien van het verwijt dat verweerder in het verslag ten onrechte zou hebben opgenomen dat het CA 125-gehalte verhoogd maar stabiel was
De opmerking in het verslag dat het CA 125-gehalte verhoogd maar stabiel zou zijn, moet begrepen worden in het licht van de algehele ziektegeschiedenis van klaagster. Ten opzichte van 30 januari 2015 was er inderdaad sprake van een toename, maar die toename heeft geen zelfstandige betekenis. Bij een uitbehandeld ovariumcarcinoom, zoals klaagster stelt te hebben, worden veel hogere waarden en andere klinische verschijnselen verwacht. Omdat klaagster geen tijd wilde nemen om deze waarden uitgebreid te bespreken, zijn ze op een kort mogelijke termijn door een doktersassistente doorgegeven. Gezien klaagsters weigering om verder beeldvormend onderzoek te ondergaan, kon verweerder dergelijk onderzoek en de daaruit voortvloeiende vervolgstappen niet in gang zetten. Hij kon daardoor verder niets voor klaagster betekenen.
4.4 Verweer ten aanzien van het verwijt dat klaagster steeds tevergeefs om behandeling zou hebben gevraagd en dan weggestuurd werd met ‘iets tegen de bloedingen’
Ook dit verwijt is onjuist. Aan klaagsters verzoek om een tranexamine- en Primolutbehandeling te krijgen, is tegemoet gekomen. Ook is er bloedonderzoek verricht. Verder was klaagster niet bereidwillig om een gynaecologisch onderzoek, beeldvormend onderzoek of verdergaande behandeling te ondergaan.
4.5 Verweer ten aanzien van de formulering van de klachten op de factuur
Verweerder heeft een stoornis van de menstruatiecyclus ingevoerd als DBC (Diagnose Behandel Combinatie), omdat de hulpvraag van klaagster een probleem van vaginale bloedingen betrof. Dergelijke klachten vallen normaliter binnen deze DBC. Aangezien er op klaagsters uitdrukkelijke verzoek ook geen aanvullend onderzoek is verricht naar het eventueel ruimte innemende proces in de onderbuik, was een duurdere DBC niet te rechtvaardigen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet omgaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Eerste klachtonderdeel: onvolledige verslaglegging
Klaagster is van mening dat verweerders verslaglegging incompleet is nu daarin een onvolledige en te algemene formulering van de oorzaak van klaagsters bloedingen is opgenomen. Het college deelt klaagsters standpunt niet. Het is aan verweerder om te bepalen wat hij in zijn verslaglegging opneemt en niet aan klaagster. Overigens volgt het college verweerder in zijn standpunt dat de formulering van de klachten wel degelijk in lijn is met hetgeen klaagster heeft meegedeeld. Dat klaagster een en ander graag net wat uitgebreider en concreter geformuleerd had gezien, maakt niet dat verweerder in dit verband een tuchtrechtelijk verwijt verdient. Dit eerste klachtonderdeel zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
5.3 Tweede klachtonderdeel: de verslaglegging over het gemeten CA 125-gehalte
Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet tegen welk licht zijn aanduiding van het gemeten CA 125-gehalte moet worden beschouwd. Het college ziet hierin geen aanknopingspunt voor een tuchtrechtelijk verwijt. Dit maakt dat ook het tweede klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
5.4 Derde klachtonderdeel: tevergeefs om behandeling verzoeken
Als eerste verdient opgemerkt te worden dat klaagster dit klachtonderdeel niet heeft onderbouwd. Dit klachtonderdeel is gemotiveerd weersproken en vindt geen steun in de stukken, nu daaruit blijkt dat klaagster de behandeling die zij wenste heeft gekregen en weigerde verdere onderzoeken en/of behandeling te ondergaan. Bij deze stand van zaken zal ook het derde klachtonderdeel kennelijk ongegrond moeten worden verklaard.
5.5 Vierde klachtonderdeel: klachten verkeerd beschreven op factuur
Verweerder heeft toegelicht hoe de formulering op de factuur tot stand is gekomen. Het college acht hierin geen enkel aanknopingspunt aanwezig voor een tuchtrechtelijk verwijt en zal ook het laatste klachtonderdeel als kennelijk ongegrond afwijzen.
6. Slotsom
Gezien het voorgaande zal de klacht in zijn geheel als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”
3. Beoordeling van het beroep
3.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
3.2 De gynaecoloog heeft verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.
3.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klaagster geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
3.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2018 is dat debat voortgezet.
3.5 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,mr. A.R.O. Mooyen
mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en dr. J.C.M. van Huisseling, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.