Home

ECLI:NL:TGZCTG:2016:64 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 04-02-2016 c2015.109

ECLI:NL:TGZCTG:2016:64 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 04-02-2016 c2015.109

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
4 februari 2016
Datum publicatie
4 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2016:64
Zaaknummer
c2015.109

Inhoudsindicatie

Klacht tegen oogarts. Bij de door verweerster uitgevoerde staaroperatie aan het rechteroog van klager is een complicatie opgetreden, endophthalmitis. Klager verwijt verweerster dat zij klager niet heeft geïnformeerd over alle risico’s en dat zij de operatie niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep van klager wordt verworpen.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.109 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. K. Chedi,

tegen

C., oogarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. C.E. Wilcke, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2014, onder nummer 14/019, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2015, waar zijn verschenen namens klager mr. Chedi voornoemd en de arts, bijgestaan door mr. Wilcke voornoemd. Klager is niet ter zitting verschenen.

De zaak is over en weer bepleit waarbij partijen hun pleitnotities aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Op 22 januari 2013 bezocht klager, geboren 9 oktober 1942, voor het eerst verweerster in het Oogziekenhuis D. te B. in verband met de jaarlijkse diabetes controle. Tijdens deze controle werd bij klager in beide ogen staar met verminderd gezichtsvermogen geconstateerd. Verweerster heeft vervolgens met klager de mogelijkheid besproken van een staaroperatie. Zij heeft klager een informatiefolder meegegeven.

2.2 Op 1 februari 2013 bezocht klager het Oogziekenhuis D. voor een consult met de technisch oogheelkundig assistente ter voorbereiding op de operatie. Op verzoek van verweerster is tijdens dit consult een biometrie uitgevoerd. Ook heeft klager op 1 februari 2013 een toestemmingsformulier voor de operatie getekend en een gezondheidsformulier ingevuld.

2.3 Op verzoek van verweerster heeft er op 10 april 2013 telefonisch contact plaatsgevonden tussen een OK-verpleegkundige en klager, omdat klager op het gezondheidsformulier: ‘open wonden’ had ingevuld. Klager liet weten geen open wonden te hebben.

2.4 Op 11 april 2013 heeft verweerster de staaroperatie verricht aan het rechteroog van klager. In de brief aan de huisarts staat hierover vermeld, voor zover van belang:

“ De operatie verliep ongecompliceerd.

Postoperatieve medicatie: Tobradex, Yellox en lopidine oogdruppels 3x dd volgens schema.

Bijzonderheden: Geen”.

2.5 De dag na de operatie is klager, conform het protocol, gebeld door een optometrist. In dit gesprek gaf klager aan vanaf 3.00 uur heftige pijnklachten aan zijn rechteroog te hebben. Hierop heeft een spoedconsult plaatsgevonden met verweerster.

In het afschrift van het spoedconsult staat hierover, voor zover van belang, het volgende:

‘EP(Oogheelkundig Onderzoek): ‘Conjunctiva hyperemisch, cornea met kleine erosie prarcentraal-temporaal (was er niet aan het eind van de ingreep gisteren. Veel d-stippen en schilletjes hypopyon. Pupil mid-wid. IOL in situ. Fundus ntb, wel rood reflex, geen details.

EP: DD/Endopthalmitis1 dag ongecompliceerde phacoemulsificatie OD. Druk te hoog. Diamox 250 mg po. In overleg met de supervisor in het E. spoed afspraak meteen voor tap en inject.’

Een behandeling vanendophthalmitisis niet mogelijk in het Oogziekenhuis D.. Klager is om die reden doorverwezen naar het E. te B. (E.).

2.6 In het E. werd de door verweerster gestelde diagnoseendophthalmitisbevestigd. Hierop is klager behandeld met de zogenaamde ‘tap and inject procedure’ en heeft er een vitrectomie met intravitreale antibiotica plaatsgevonden.

2.7 De behandeling in het E. had niet het gewenste resultaat. Aan klager werd voorgesteld om zijn rechteroog te verwijderen. Hierop heeft klager een second opinion aangevraagd bij Het F. in G.. Vervolgens is klager in het E. behandeld conform het advies van FG.. Klager kan, ondanks deze behandeling, niet zien met zijn rechteroog en het rechteroog is in cosmetisch opzicht veranderd.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. Klager niet te informeren over alle risico’s van een staaroperatie;

2. De operatie niet zorgvuldig uit te voeren, zoals van een zorgvuldig behandeld oogarts mag worden verwacht.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 In het eerste klachtonderdeel stelt klager aan de orde dat verweerster hem niet, dan wel onvoldoende, heeft geïnformeerd over de risico’s en mogelijke complicaties van een staaroperatie. Verweerster betwist dit.

5.3 Het college is van oordeel dat verweerster met haar verweerschrift en de daarbij behorende overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij klager zorgvuldig en voldoende heeft geïnformeerd over de risico’s en de mogelijke complicaties van een staaroperatie. Daarnaast heeft verweerster als aanvulling op de mondelinge informatie de patiëntenfolder, “Staar (Cataract)” uitgereikt aan klager. In deze voorlichtingsfolder stond voorts een verwijzing naar de website “Staar” van het Oogziekenhuis D.. In dit geval is bovendien van belang dat klager op 1 februari 2013 een toestemmingsformulier heeft ondertekend, waarin hij aangeeft op de hoogte te zijn van de eventuele risico’s van de operatie. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4 Tussen partijen staat vast dat na de operatieeen complicatie is opgetreden, te wetenendophthalmitis.Het ontstaan van een (ernstige) complicatie bij een operatie, met ingrijpende gevolgen voor de patiënt, is - hoe ernstig de gevolgen ook voor patiënt zijn - op zichzelf onvoldoende om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken. Alleen indien zou kunnen worden vastgesteld dat verweerster bij haar medisch handelen iets verkeerd zou hebben gedaan en dit in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht, kan een dergelijke klacht slagen.Er kan echter op basis van de stukken niet worden gezegd dat verweerster de operatie onvolledig of onzorgvuldig heeft uitgevoerd.Uit de stukken blijkt dat het vooronderzoek, de operatie en de nazorg geheel conform de geldende richtlijnen en protocollen zijn uitgevoerd. Het college is dan ook van oordeel dat met betrekking tot het handelen van verweerster voor en tijdens de operatie, alsmede het nadien duiden van de complicatie geen tuchtrechtelijk relevante aspecten kunnen worden gezien. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in haar beide onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Klager stelt daarbij nadrukkelijk dat de klacht ook de voorbereiding van de ingreep en de nazorg omvat. Klager concludeert tot vernietiging van de beslissing in eerste aanleg en - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping

van het beroep.

4.3 Met betrekking tot het door de gemachtigde van klager ter zitting in hoger beroep geformuleerde klachtonderdeel dat - kort gezegd - het medisch dossier van klager onvolledig was overweegt het Centraal Tuchtcollege dat dit een nieuw klachtonderdeel betreft dat in eerste aanleg niet aan de orde is geweest. Nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over jegens de arts in eerste aanleg geuite klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, valt dit klachtonderdeel buiten het bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal dit onderdeel van de klacht dan ook buiten beschouwing laten.

4.4 Voor wat betreft het vooronderzoek, de uitvoering van de operatie en de verleende nazorg overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

De richtlijn Cataract van het Nederlands Oogheelkundig Genootschap benoemt (onder punt 7.2.4) de volgende risicofactoren voor het ontwikkelen van endophthalmitis:

- chirurgische complicaties (achterste kapselscheur, zonulolysis);

- “clear corneal temporale hoofdincisie” in plaats van “scleral tunnel superior

hoofdincisie”;

- siliconen lensmateriaal in plaats van acrylaat lensmateriaal.

De genoemde risicofactoren waren in het onderhavige geval niet aanwezig zodat er voor de arts geen aanleiding bestond intracamerale antibiotica toe te dienen.

Ook voor het overige komt het Centraal Tuchtcollege op basis van de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken tot het oordeel dat niet is gebleken dat de arts op het punt van het vooronderzoek, de operatie zelf of de nazorg onzorgvuldig heeft gehandeld of dat niet is gehandeld overeenkomstig de geldende richtlijnen en protocollen.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat de behandeling van de zaak in hoger beroep geen ander licht op de zaak heeft geworpen. De opgetreden complicatie heeft voor klager ernstige gevolgen gehad, maar niet is gebleken dat de arts op dit punt tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. Het Centraal Tuchtcollege kan zich dan ook verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. J.G. Bollemeijer en drs. M. Wefers Bettink-Remeijer, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.