ECLI:NL:TGZCTG:2014:76 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 04-03-2014 c2013.292
ECLI:NL:TGZCTG:2014:76 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 04-03-2014 c2013.292
Gegevens
- Instantie
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
- Datum uitspraak
- 4 maart 2014
- Datum publicatie
- 4 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:TGZCTG:2014:76
- Zaaknummer
- c2013.292
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt de psychiater dat zij een rapport heeft opgesteld dat niet in overeenstemming is met de Richtlijn psychiatrische rapportage. Volgens klaagster heeft de psychiater haar onheus bejegend, heeft zij haar rapport onvoldoende onderbouwd en voldoet haar rapportage verder niet aan de eisen van zorgvuldigheid, deskundigheid, relevantie en intersubjectieve toetsbaarheid.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klaagster afgewezen.
Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
Uitspraak
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.292 van:
A., wonende te B., appellante,
gemachtigde: mr. J.J. Weldam,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D.,
verweerster in hoger beroep.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klaagster - heeft op 3 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 maart 2013, onder nummer 12/184 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 januari 2014. Klaagster is niet verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. J.J. Weldam. De psychiater is verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feitenOp grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster heeft in 2000 haar dochter E. van vijf jaar oud door een misdrijf verloren.
2.2 Verweerster heeft in opdracht van de rechtbank Utrecht, sector handel- en familierecht op 24 september 2010 en 1 oktober 2010 bij klaagster een psychiatrisch onderzoek verricht, waarvan op 8 november 2010 het conceptrapport is uitgebracht. Het onderzoek had tot doel te onderzoeken of bij klaagster sprake is van een in de psychiatrie erkende ziektebeeld, ontstaan ten gevolge van het gewelddadige overlijden van haar dochter. In het conceptrapport staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
Hoofdstuk 1, het geschilHet vijfjarig dochter E. van betrokkene is in september 2000 gewelddadig om het leven gekomen (..). Betrokkene claimt shockschade, waarvoor moet worden aangetoond dat sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld,ontstaan als gevolg van de gewelddadige dood van het dochtertje. Het huidige onderzoek dient ter vaststelling van genoemd erkend psychiatrisch ziektebeeld, en de oorzakelijke relatie met de gewelddadige dood van E..
Hoofdstuk 2, vraagstelling
De vragen, die beantwoord dienen te worden met het verrichte psychiatrische onderzoek luiden als volgt:
1. Is bij A. sinds september 2000 sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en zo ja welk ziektebeeld? (..)
2. Indien er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld, kunt u dan aangeven hoe dit ziektebeeld kan zijn ontstaan?
3. Zou het ziektebeeld ook zijn ontstaan of hebben kunnen ontstaan zonder de gewelddadige dood van E.? Zo ja, kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid?
4. Is er naar uw mening sprake van een in de toekomst te verwachten verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en symptomen en zo ja, in welke mate en op welke termijn verwacht u deze verbetering of verslechtering?
5. Heeft u therapeutische suggesties voor betrokkene?6. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?(..)Hoofdstuk 5. Het psychiatrisch onderzoek
5. Psychiatrisch onderzoek in engere zin/status mentalis(..)Zij maakt een weinig bij haar kinderen betrokken indruk. Betrokkene lijkt geïnstrueerd te zijn over wat te vertellen, een instructie die zij makkelijk laat vieren als zij met objectieve gegevens wordt geconfronteerd.(..)Hoofdstuk 6. Beschouwing: Interpretatie van de verzamelde gegevens(..)Betrokkene is een 60-jarige ongeschoolde vrouw van F.-se origine, (..), die zich, ten behoeve van een letselschadevergoeding, presenteert met klachten en dysfunctioneren, die zij, overigens zonder veel overtuigingskracht, toeschrijft aan de gewelddadige dood van haar jongste dochter, 10 jaar geleden.
(..)Er is geen enkele aanwijzing dat betrokkene’s functioneren is verslechterd door de gewelddadige dood van haar dochter. Integendeel. Sinds de gestelde eisen aan betrokkene zijn verminderd behoren crisissituaties, bepaald door het overvraagd worden van betrokkene door de omgeving, tot het verleden. (..). De mededeling in de stukken dat betrokkene zich onder psychiatrische behandeling heeft moeten stellen vanwege psychiatrische ziekte tengevolge van de gewelddadige dood van haar dochter worden door de medische gegevens niet bevestigd. (..)’
Hoofdstuk 7 Beantwoording gestelde vragen1. Is bij A. sinds september 2000 sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en zo ja welk ziektebeeld? Buiten het reeds sinds 1984 bestaand dysfunctioneren op basis van een persoonlijkheidsstoornis dan wel zwakbegaafdheid niet. (..). Zie hoofdstuk 4.4
2. Indien er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld, kunt u dan aangeven hoe dit ziektebeeld kan zijn ontstaan? nvt
7. Zou het ziektebeeld ook zijn ontstaan of hebben kunnen ontstaan zonder de gewelddadige dood van E.? Zo ja, kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid? nvt
8. Is er naar uw mening sprake van een in de toekomst te verwachten verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en symptomen en zo ja, in welke mate en op welke termijn verwacht u deze verbetering of verslechtering? nee
9. Heeft u therapeutische suggesties voor betrokkene? Nee
10. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn? Nee(..)’
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht komt er in de kern op neer dat verweerster een rapport heeft opgesteld dat niet in overeenstemming is met de Richtlijn psychiatrische rapportage. Volgens klaagster heeft verweerster haar onheus bejegend, heeft zij haar rapport onvoldoende onderbouwd en voldoet haar rapportage verder niet aan de eisen van zorgvuldigheid, deskundigheid, relevantie en intersubjectieve toetsbaarheid.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Naar vaste jurisprudentie moet een rapportage als door verweerster uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en
bevindingen vermeld in het rapport;
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde
vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
5.2 De klacht van klaagster is kennelijk ongegrond en daartoe is het volgende redengevend. De rapportage voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en geeft uitgebreid inzicht in de gevolgde gedachtengang. Het college is van oordeel dat verweerster voldoende onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van een psychiatrisch ziektebeeld bij klaagster. Verweerster heeft in het rapport eerst de aan haar voorgelegde vragen van de rechtbank en de context waarin deze moeten worden beantwoord weergegeven en heeft vervolgens concreet uiteengezet op grond van welke gegevens zij tot haar oordeel is gekomen. Vervolgens heeft zij de gestelde vragen gemotiveerd beantwoord. Ook uit het oogpunt van vakkundigheid kan het rapport de toets der kritiek doorstaan. De conclusies volgen namelijk logisch uit de door verweerster geconstateerde feiten en omstandigheden. Dat klaagster het oneens is met deze constateringen en conclusies en zich niet herkent in het beschreven beeld maakt dat niet anders. Na de totstandkoming van het concept-rapport is klaagster in de gelegenheid gesteld commentaar te geven en gebruik te maken van haar blokkeringsrecht zodat daarmee ook is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van haar correctierecht kan niet aan verweerster worden tegengeworpen.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor opgenomen onder 2. De feiten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klaagster verworpen. Klaagster kan zich in dit oordeel niet vinden en heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, welke het Centraal Tuchtcollege voldoende gemotiveerd acht, in stand blijft.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs.A.C.L. Allertz en drs.M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
4 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.