Home

ECLI:NL:TADRARL:2018:20 Raad van Discipline 21-02-2018 17-1014

ECLI:NL:TADRARL:2018:20 Raad van Discipline 21-02-2018 17-1014

Gegevens

Instantie
Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 februari 2018
Datum publicatie
8 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:20
Zaaknummer
17-1014

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: voorzitter oordeelt klacht tegen advocaat wederpartij in familierechtelijk geschil kennelijk ongegrond. De voorzitter kan de verweten grievende uitlatingen niet vaststellen. Dat verweerster de rechter heeft willen beïnvloeden is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 februari 2018

in de zaak 17-1014

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 7 december 2017 met kenmerk 17-0132/FH/sd, door de raad ontvangen op 7 december 2017 (digitaal).

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster behartigt de belangen van de ex-echtgenote van klager.

1.2 Per e-mail van 5 december 2016 heeft klager verweerster bericht dat hij het onnodig grievend vond hoe zij zich in het viergesprek heeft uitgelaten over zijn handelen ten opzichte van de kinderen. Daarnaast meldt klager: “Voorts hebt u gedreigd met een voorlopige voorziening en vervolgens aangegeven dat deze woorden van u komen en niet van uw cliënte.” Klager heeft daarbij opgemerkt dat verweerster zich professioneel en rationeel diende op te stellen en is de e-mail geëindigd met de opmerking dat verweerster zich met een eventuele reactie kon wenden tot zijn advocaat.

1.3 Verweerster heeft bij brief van 9 december 2016 aan de advocaat van klager onder meer inhoudelijk gereageerd op de kritiek van de e-mail van klager van 5 december 2016, een voorstel tot een minnelijke regeling gedaan en voor zover nodig bij uitblijven van een minnelijke regeling aangekondigd een voorlopige voorzieningenprocedure te zullen starten.

1.4 In een procedure tussen klager en zijn ex-echtgenote heeft verweerster in haar akte van 15 maart 2017 namens haar cliënte, voor zover relevant in deze procedure, onder punt 13 vermeld:

“De vrouw wil de gemeenschappelijke woning … toebedeeld krijgen tegen een door een makelaar vast te stellen waarde. De man heeft aangegeven niet in te willen stemmen met deze door de vrouw voorgestelde wijze van waardering. De man stelt zich op het standpunt dat de woning dient te worden verkocht omdat hij van mening is dat in geval van verkoop een substantieel hogere verkoopprijs zal worden verkregen dan dit het geval is bij een getaxeerde waarde (verkoopprijs). De vrouw mag wel, aldus het voorstel van de man, binnen 3 dagen na het hoogste bod van een derde partij aangeven of zij bereid is en in staat is de woning tegen deze prijs over te nemen. In het bevestigende geval, is de man alsnog bereid zijn medewerking te verlenen aan toedeling van zijn onverdeelde helft in de woning aan de vrouw.”

1.5 Bij brief van 1 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zich tijdens een viergesprek met haar cliënte, klager en zijn advocaat meermaals onnodig grievend jegens klager te hebben uitgelaten en daarbij te dreigen met een procedure;

b) in haar akte van 15 maart 2017, onder punt 13, een onjuiste en leugenachtige weergave op te nemen van het standpunt van klager en daardoor de rechter te beïnvloeden.

3 VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 De voorzitter ziet aanleiding om beide klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.

4.3 Verweerster heeft betwist dat zij zich onnodig grievend jegens klager zou hebben uitgelaten en zou hebben gedreigd met het verzoeken van een voorlopige voorziening tijdens het viergesprek. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst zij naar haar brief van 9 december 2016 aan de advocaat van klager, onder meer in reactie op de kritiek van klager in zijn e-mail van 5 december 2016 aan haar. Wat betreft het verwijt dat zij een onjuist standpunt van klager in de akte van 15 maart 2017 zou hebben weergegeven, voert verweerster aan dat klager zich daartegen al heeft kunnen verweren in de bij de rechtbank Amsterdam aanhangige procedure en dat hij dat ook mondeling nog kan doen tijdens de mondelinge behandeling die nog dient plaats te vinden. Volgens verweerster is daarvoor het tuchtrecht niet bedoeld.

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De grievende uitlatingen die verweerster tijdens het viergesprek jegens klager zou hebben gedaan, zijn door verweerster gemotiveerd en met stukken onderbouwd, betwist, zodat de voorzitter de juistheid daarvan niet kan vaststellen. Daarnaast is de voorzitter van oordeel dat verweerster als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens haar cliënte mocht innemen zowel in de gesprekken met klager als in de procedures tegen klager zoals zij dat heeft gedaan. Ook het aankondigen van eventuele rechtsmaatregelen is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Het is inherent bij een geschil of aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de feiten en de stellingen van de andere partij worden betwist. De door verweerster in haar akte van 15 maart 2017 onder punt 13 gebruikte bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het tussen partijen gevoerde debat, zoals dat blijkens de brief van verweerster van 9 december 2016 al langer werd gevoerd. Daar komt bij dat het op de weg van klager en zijn advocaat had gelegen om vermeende onjuiste feiten of stellingnames van verweerster in voornoemde akte in de procedure bij de rechtbank gemotiveerd te betwisten. Het is aan de civiele rechter, niet aan de tuchtrechter, om daarover te oordelen.

4.5 Nu verweerster gelet op het voorgaande geen tuchtrechtelijk verwijt treft, oordeelt de voorzitter de klacht in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 26 februari 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2018