Home

ECLI:NL:TADRAMS:2022:220 Raad van Discipline 31-10-2022 22-757/A/NH

ECLI:NL:TADRAMS:2022:220 Raad van Discipline 31-10-2022 22-757/A/NH

Gegevens

Instantie
Raad van Discipline Amsterdam
Datum uitspraak
31 oktober 2022
Datum publicatie
8 november 2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:220
Zaaknummer
22-757/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van onnodig procederen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 31 oktober 2022 in de zaak 22-757/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over: verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 20 september 2022 met kenmerk am/ss/1869708, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en mevrouw M hebben op 23 oktober 2017 een donorovereenkomst ondertekend. In die overeenkomst zijn zij onder meer het volgende overeengekomen: “Artikel 3 1. Er zal geen familieleven en/of familierechtelijke betrekkingen tussen Donor en het kind c.q. de kinderen die uit de spermadonaties zijn/worden geboren bestaan of ontstaan. Ontvanger en Donor zien af van alle rechten op legaal en financieel gebied die normaal gesproken zouden ontstaan tussen Donor en het kind (…) Ontvanger zal donor nooit om financiële ondersteuning vragen voor de opvoeding van het uit deze overeenkomst geboren kind. (…) 2. (…) Het uitgangspunt is twee maal per jaar een bezoek van de donor aan het kind (op voorwaarde dat er geen familierechtelijk betrekkingen ontstaan)” 1.2 Klager heeft zaad gedoneerd waarmee mevrouw M op 16 juni 2019 een kind heeft gekregen. 1.3 Op 8 juli 2019 heeft de vorige advocaat van mevrouw M een verzoekschrift bij de rechtbank Noord-Holland ingediend waarin de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van klager is verzocht, alsmede een bijdrage in de kosten en verzorging van het kind. 1.4 Bij beschikking van 8 januari 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland mevrouw M niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en haar veroordeeld in de proceskosten omdat zij klager nodeloos in de procedure heeft betrokken. 1.5 De vorige advocaat van mevrouw M heeft vervolgens namens mevrouw M een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en gevorderd klager te veroordelen tot nakoming van het bepaalde in artikel 3.2 van de zaaddonorovereen-komst. Bij vonnis van 17 maart 2021 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen: “4.2.3. De rechtbank overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de door hen op 23 oktober 2017 gesloten donorovereenkomst, meer in het bijzonder leggen zij de daarin neergelegde afspraak tot contact met het kind verschillend uit. (…) 4.2.4. Gelet op de tekst van de donorovereenkomst en de verklaringen van partijen staat slechts vast dat het uitgangspunt van de overeenkomst was dat het kind dat uit de vrouw geboren zou worden met [klager] als donor op jongere leeftijd dan 16 jaar contact met [klager] zou hebben. Als reden vermeldt de overeenkomst dat het kind daardoor vanaf zijn jeugd zou weten van wie het afstamt. Een exacte leeftijd zijn partijen niet overeengekomen, maar daarmee staat uitgaande van de schriftelijke overeenkomst wel vast dat het niet de bedoeling was dat het kind al op een hele jonge leeftijd contact met [klager], zou hebben. Terecht stelt [klager] dat het moet gaan om een leeftijd waarop een kind besef krijgt van afstamming. (…) Naar het oordeel van de rechtbank is contact tussen [het kind] en [klager] op dit moment gelet op alle ontwikkelingen, waaronder diverse strafrechtelijke procedures, niet aan de orde. De overeenkomst heeft mede tot doel gehad de belangen van het kind te beschermen. In de huidige situatie, waarin tussen partijen meerdere procedures lopen en er een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt, is niet aannemelijk dat [het kind] gebaat is bij contact met [klager] als donor vader.” 1.6 Op 14 juni 2021 heeft verweerder namens mevrouw M hoger op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 maart 2021. Op 23 november 2021 heeft verweerder een memorie van grieven bij het gerechtshof Amsterdam ingediend. 1.7 Op 2 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.8 Bij vonnis van 23 augustus 2022 heeft de politierechter van de rechtbank Amsterdam mevrouw M onder meer veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur wegens belaging van klager en haar een contact- en locatieverbod opgelegd.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door onnodig en ongerechtvaardigd een procedure tegen klager te voeren. Dit levert misbruik van recht op. 3 VERWEER 3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2 Verweerder voert aan dat mevrouw M zich met een aantal conclusies van de rechtbank Amsterdam die hebben geleid tot het vonnis van 17 maart 2021 niet kan verenigen. Ook is er in haar beleving een aantal zaken onvoldoende onderbouwd aan de rechtbank voorgelegd wat in haar ogen een voor haar negatief effect heeft gehad op de uitkomst van de procedure. Na een bespreking van het vonnis van de rechtbank en de processtukken met mevrouw M zijn verweerder en mevrouw M tot de conclusie gekomen dat er voldoende juridische aanknopingspunten zijn voor een kansrijke procedure in hoger beroep en heeft verweerder namens mevrouw M hoger beroep ingesteld. Verweerder betwist dat er sprake is van een zinloze en/of ongerechtvaardigde procedure en dat er sprake is van machtsmisbruik en/of juridische stalking. Het hoger beroep betreft een procedure strekkende tot nakoming van een donorovereenkomst, waarin afspraken zijn gemaakt over de rol die klager in het leven van het kind zou gaan vervullen. Het is algemeen bekend dat het contact met beide ouders van groot belang is voor de ontwikkeling van een kind. Mevrouw M heeft daar oog voor en komt op voor de belangen van het kind. Het is uiteindelijk aan het gerechtshof om de stellingen van partijen te wegen en tot een conclusie te komen, aldus verweerder. 4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Klager en mevrouw M verschillen van mening over de uitleg van artikel 3.2 van de donorovereenkomst en hebben daarover een procedure gevoerd bij de rechtbank Amsterdam. Mevrouw M is het niet eens met het oordeel van de rechtbank Amsterdam over dit punt. Het stond verweerder vrij om namens mevrouw M hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank. Hiermee heeft hij de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Dat er sprake is van een op voorhand kennelijk onnodige en ongerechtvaardigde procedure, is niet gebleken. Dat klager het niet eens is met de manier waarop mevrouw M de overeenkomst uitlegt, maakt niet dat er sprake is van een onnodige procedure. Uit de appeldagvaarding en/of de memorie van grieven tevens wijziging van eis van verweerder volgt niet dat mevrouw M erop staat dat de omgang tussen klager en het kind bij haar thuis plaatsvindt. Dat mevrouw M klager zou stalken, zoals klager stelt, en is veroordeeld voor belaging, hoeft dan ook niet aan de omgang in de weg te staan. Voor zover mevrouw M er wel op zou staan dat de omgang bij haar thuis plaatsvindt is het aan klager om daartegen verweer te voeren. Het is vervolgens aan het gerechtshof en niet aan de tuchtrechter om daarover een inhoudelijk oordeel te geven. 4.4 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 31 oktober 2022