Home

Raad van State, 17-03-2021, ECLI:NL:RVS:2021:578, 202003139/1/R2

Raad van State, 17-03-2021, ECLI:NL:RVS:2021:578, 202003139/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
17 maart 2021
Datum publicatie
17 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RVS:2021:578
Zaaknummer
202003139/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 april 2020 heeft de raad van de gemeente Beekdaelen het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rode Beek" vastgesteld. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3815 overwogen dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rode Beek" in strijd is met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, voor zover in het plan geen beperkingen zijn gesteld aan de hoogte van objecten, niet zijnde gebouwen of bouwwerken en de Afdeling heeft het plan in zoverre vernietigd. De Afdeling heeft de raad daarom opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Ter uitvoering van genoemde uitspraak heeft de raad het voorliggende plan vastgesteld. Het plan voorziet in de toevoeging van de woorden "of andere objecten" aan de bouwregels in artikel 3.2.2., onder a, c en d, en aan artikel 3.2.3, onder a en b, van de planregels.

Uitspraak

202003139/1/R2.

Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de minister van Defensie,

appellant,

en

de raad van de gemeente Beekdaelen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rode Beek" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de minister beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2021, waar de minister, vertegenwoordigd door H.J.L. Hoppenbrouwers, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3815, kortgezegd, overwogen dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rode Beek" zoals vastgesteld op 27 september 2018 in strijd is met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro), voor zover in het plan geen beperkingen zijn gesteld aan de hoogte van objecten, niet zijnde gebouwen of bouwwerken en de Afdeling heeft het plan in zoverre vernietigd. De Afdeling heeft de raad daarom opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen in die uitspraak. Ter uitvoering van genoemde uitspraak heeft de raad het voorliggende plan vastgesteld. Het plan voorziet in de toevoeging van de woorden "of andere objecten" aan de bouwregels in artikel 3.2.2., onder a, c en d, en aan artikel 3.2.3, onder a en b, van de planregels.

De minister stelt zich op het standpunt dat ook met deze toevoeging nog steeds sprake is van strijd met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Barro.

Procedureel

2.       De raad stelt zich op het standpunt dat de minister geen belanghebbende is, omdat er geen eigen en persoonlijk belang is gesteld. De minister komt op voor belangen van derden, de

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, zonder machtiging.

2.1.    Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, gelezen in samenhang met het eerste lid en met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan een bestuursorgaan uitsluitend beroep instellen tegen een besluit, indien een aan hem toevertrouwd belang rechtstreeks betrokken is bij een besluit van een ander bestuursorgaan. Een belang is aan een bestuursorgaan toevertrouwd als een wettelijk voorschrift aan dit bestuursorgaan een bevoegdheid tot behartiging van dit belang toekent.

2.2.    Zoals is overwogen in overweging 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019, strekt artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Barro tot het beschermen van het vliegverkeer van en naar de buitenlandse militaire luchtvaarterreinen Geilenkirchen en Brüggen. Uit de nota van toelichting van het Barro onder artikel 2.6.2 blijkt dat het Rijk een verantwoordelijkheid heeft voor de vliegveiligheid van die militaire luchtvaartterreinen voor zover dat betrekking heeft op het Nederlandse grondgebied. Verder staat vast dat de bescherming van het belang van het militaire vliegverkeer onder de verantwoordelijkheid valt van de minister van Defensie. Uit het bovenstaande volgt dat de minister belanghebbende is bij het voorliggende plan.

Het beroep is ontvankelijk.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep minister

4.       De minister kan zich niet verenigen met het plan. Hij betoogt dat het plan niet in overeenstemming is met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Barro.

Hij voert hiertoe aan dat weliswaar de woorden "of andere objecten" zijn toegevoegd aan de artikelen 3.2.2 en 3.2.3, van de planregels, maar dat deze bepalingen alleen zien op het bouwen van objecten en niet op de aanwezigheid daarvan.

Daarnaast ziet artikel 3 van de planregels alleen op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein", terwijl de beperkingen aan de hoogte van objecten ingevolge het Barro ook moeten gelden voor de gronden met de bestemming "Groen" en "Verkeer".

4.1.    De raad stelt dat het plan, gelet op de aanpassing van de artikelen 3.2.2. en 3.2.3, in overeenstemming is met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Barro.

4.2.    Artikel 2.6.4., derde en vierde lid, van het Barro luidt:

"3. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan ter zake van gronden gelegen in het beperkingengebied van de buitenlandse militaire luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen worden de voor het betrokken militaire luchtvaartterrein vastgestelde geluidzone en de beperkingen, bedoeld in het vierde en het vijfde lid, in acht genomen.

4. De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied is in overeenstemming met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens."

4.3.    Artikel 3.2.2 van de planregels luidt:

"Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" gelden de volgende regels:

a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, of andere objecten worden gebouwd;

b. het bouwvlak mag voor maximaal 80% worden bebouwd;

c. de zijgevels van gebouwen of andere objecten worden minimaal 5,00 m uit de zijdelingse perceelsgrens geplaatst;

d. de bouwhoogte van gebouwen of andere objecten mag maximaal 12,00 m bedragen;

e. gebouwen worden plat afgedekt."

Artikel 3.2.3, onder b, luidt:

"de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, of andere objecten mag maximaal 6,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen."

4.4.    Artikel 3.2.2, onder d, van de planregels borgt dat op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" binnen het bouwvlak geen gebouwen of andere objecten mogen worden gebouwd die hoger zijn dan 12 m.

Artikel 3.2.3, onder b, borgt dat op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, of andere objecten buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 6 m.

Vast staat dat het hele plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Geilenkirchen als bedoeld in artikel 2.6.2, vijfde lid, van het Barro. De bij het bestreden besluit aangebrachte aanpassingen staan er niet aan in de weg dat op de gronden met de bestemming "Groen" of de bestemming "Verkeer" objecten anders dan gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde, de maximale toegestane hoogte op basis van artikel 2.6.4, vierde lid, van het Barro in samenhang gelezen met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens overschrijden.

Voorts zien de artikelen 3.2.2 en 3.2.3, onder b, van de planregels, anders dan de raad stelt, niet op de aanwezigheid van objecten, die niet worden "gebouwd" in de zin van artikel 1.17 van de planregels. Daartoe overweegt de Afdeling dat de bovenstaande artikelen onderdeel zijn van paragraaf 3.2 van de planregels. Deze paragraaf bevat alleen bouwregels voor gronden met de bestemming "Bedrijventerrein". Uit genoemde artikelen volgt dan ook niet, dat geen objecten hoger dan de maximale toegestane hoogte aanwezig mogen zijn op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein". Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het plan ook in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Barro.

Het betoog slaagt.

Zelf voorzien

5.       De minister en de raad hebben de Afdeling verzocht om toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid. De minister heeft daarbij gewezen op het gelijknamige bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rode Beek" vastgesteld door de gemeente Brunssum op 11 maart 2019 waarin, volgens de minister, een adequate regeling voor het obstakelbeheergebied is opgenomen. In dat bestemmingsplan zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen op de verbeelding en zijn in de planregels bijbehorende algemene regels opgenomen over de maximale toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond uitgedrukt in aantal meters boven N.A.P.

5.1.    Alhoewel de Afdeling zich kan voorstellen dat wordt aangesloten bij de wijze van bestemmen zoals is gedaan in het door de minister aangehaalde bestemmingsplan, zal de Afdeling niet zelf in de zaak voorzien. Daartoe overweegt de Afdeling dat het primair aan de raad is op welke wijze hij het in overweging 4.4. geconstateerde gebrek herstelt. Om deze reden acht de Afdeling het in dit geval te verstrekkend om zelf voorziend gebiedsaanduidingen voor luchtvaartverkeerzones toe te voegen aan de verbeelding en in het plan zelf voorziend regels op te nemen over de maximale toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond uitgedrukt in aantal meters boven N.A.P.

Conclusie

6.       Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 2.6.4, derde en vierde lid, van het Barro te worden vernietigd, voor zover daarin geen beperkingen zijn gesteld aan de hoogte voor objecten die niet worden gebouwd en voor zover geen beperkingen zijn gesteld aan de hoogte van objecten, niet zijnde gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde op de gronden met de bestemming "Groen" en op gronden met de bestemming "Verkeer".

Opdracht

7.       De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen   Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskostenveroordeling

8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Beekdaelen van 14 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rode Beek", voor zover:

- daarin geen beperkingen zijn gesteld als bedoeld in artikel 2.6.4., derde en vierde lid, van het Barro aan de hoogte voor objecten die niet worden gebouwd op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein", en

- daarin geen beperkingen zijn gesteld als bedoeld in artikel 2.6.4., derde en vierde lid, van het Barro aan de hoogte van objecten, niet zijnde gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde op de gronden met de bestemming "Groen" en op gronden met de bestemming "Verkeer";

III.      draagt de raad van de gemeente Beekdaelen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de onder II. genoemde plandelen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Beekdaelen tot vergoeding van bij de minister van Defensie in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Beekdaelen aan de minister van Defensie het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.     

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

425-932.