Home

Raad van State, 15-12-2021, ECLI:NL:RVS:2021:2817, 201902476/1/A2

Raad van State, 15-12-2021, ECLI:NL:RVS:2021:2817, 201902476/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 december 2021
Datum publicatie
16 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RVS:2021:2817
Zaaknummer
201902476/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij uitspraak van 12 februari 2019 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek te veroordelen in de vergoeding van schade afgewezen. In hoger beroep is in geschil of [appellant] in zijn verdedigingsrechten is aangetast, omdat hij als gevolg van een door hem gestelde schending van artikel 8:56 van de Alwb niet aanwezig was op de zitting op 11 februari 2019 om 9.00 uur bij de rechtbank. [appellant] betoogt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:56 van de Awb. Hij stelt de uitnodiging voor de zitting van 22 januari 2019 niet te hebben ontvangen. Ook als hij deze brief zou hebben ontvangen, is hij daarmee niet ten minste drie weken van tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip te verschijnen.

Uitspraak

201902476/1/A2.

Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 februari 2019 in zaak nr. 18/5275 op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.

Procesverloop

Bij uitspraak van 12 februari 2019 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek te veroordelen in de vergoeding van schade afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 3 december 2021.

Overwegingen

Het geschil in hoger beroep

1.       In hoger beroep is in geschil of [appellant] in zijn verdedigingsrechten is aangetast, omdat hij als gevolg van een door hem gestelde schending van artikel 8:56 van de Alwb niet aanwezig was op de zitting op 11 februari 2019 om 9.00 uur bij de rechtbank.

Betoog [appellant]

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:56 van de Awb. Hij stelt de uitnodiging voor de zitting van 22 januari 2019 niet te hebben ontvangen. Ook als hij deze brief zou hebben ontvangen, is hij daarmee niet ten minste drie weken van tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip te verschijnen.

Wettelijk kader

3.       Artikel 8:56 van de Awb luidt als volgt:

Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.

Oordeel Afdeling

4.       De rechtbank heeft op 13 december 2018 aan [appellant] een vooraankondiging gestuurd, waarin is vermeld dat de rechtbank voornemens is het beroep van [appellant] op 11 februari 2019 in de ochtend te behandelen in het gerechtsgebouw in Arnhem. In de brief staat dat als [appellant] verhinderd is op het aangekondigde dagdeel hij binnen een week na verzending van de vooraankondiging kan verzoeken om een andere zittingsdatum. Tot slot staat in de brief dat [appellant] zo spoedig mogelijk een definitieve uitnodigingsbrief met de datum en het tijdstip van behandeling van de zaak op zitting zal ontvangen.

5.       Bij aangetekende brief van 22 januari 2019 heeft de rechtbank [appellant] uitgenodigd om op 11 februari 2019 om 9.00 uur ter zitting te verschijnen.

6.       [appellant] is niet ten minste drie weken van te voren uitgenodigd om te verschijnen op de zitting. De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak gedaan zonder dat was voldaan aan het bepaalde in artikel 8:56 van de Awb. [appellant] is niet op de zitting van de rechtbank verschenen. Dit betekent dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest en de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze tot stand is gekomen.

7.       Het betoog van [appellant] slaagt.

8.       In het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, ziet de Afdeling geen aanleiding voor terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.

Conclusie

9.       De Afdeling zal de behandeling van het hoger beroep schorsen. Partijen zullen worden uitgenodigd voor een nieuwe zitting, alwaar [appellant] desgewenst in de gelegenheid wordt gesteld zijn verzoek om schadevergoeding mondeling toe te lichten en ook het college in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt daarover toe te lichten. Met het oog op een spoedige en definitieve beslechting van het geschil zal de Afdeling het onderzoek heropenen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.  bepaalt dat het onderzoek wordt heropend;

II. schorst de behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.         

w.g. Planken

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

299