Home

Raad van State, 24-11-2021, ECLI:NL:RVS:2021:2652, 202006318/1/A3

Raad van State, 24-11-2021, ECLI:NL:RVS:2021:2652, 202006318/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 november 2021
Datum publicatie
24 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RVS:2021:2652
Formele relaties
Zaaknummer
202006318/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de aanvraag van [appellante] om een voorrangsverklaring afgewezen. [appellante] is in juli 2018 met twee minderjarige dochters vanuit Curaçao naar Nederland gekomen voor werk en een goede opleiding voor haar kinderen. Zij zijn eerst gaan wonen bij een kennis in Den Haag en daarna bij een andere dochter in een eenkamerwoning in Den Haag. Haar minderjarige zoon woonde toen ook bij haar. Ze kon geen passende woonruimte vinden. Het wonen in de te kleine woning leidde tot gezondheidsklachten, vooral bij een minderjarige dochter. Deze is daarvoor naar een psycholoog gegaan. [appellante] heeft op 6 april 2019 bij het college een voorrangsverklaring als woningzoekende aangevraagd. Daarbij heeft zij een verklaring van een hulpverlener overgelegd inhoudend dat [appellante] vanwege haar woonsituatie voor een voorrangsverklaring in aanmerking komt.

Uitspraak

202006318/1/A3.

Datum uitspraak: 24 november 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2020 in zaak nr. 20/169 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een voorrangsverklaring afgewezen.

Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat te Den Haag, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] is in juli 2018 met twee minderjarige dochters vanuit Curaçao naar Nederland gekomen voor werk en een goede opleiding voor haar kinderen. Zij zijn eerst gaan wonen bij een kennis in Den Haag en daarna bij een andere dochter in een eenkamerwoning in Den Haag. Haar minderjarige zoon woonde toen ook bij haar. Ze kon geen passende woonruimte vinden. Het wonen in de te kleine woning leidde tot gezondheidsklachten, vooral bij een minderjarige dochter. Deze is daarvoor naar een psycholoog gegaan. [appellante] heeft op 6 april 2019 bij het college een voorrangsverklaring als woningzoekende aangevraagd. Daarbij  heeft zij een verklaring van een hulpverlener overgelegd inhoudend dat [appellante] vanwege haar woonsituatie voor een voorrangsverklaring in aanmerking komt en een verklaring van een psycholoog waaruit blijkt dat een minderjarige dochter sinds maart 2019 bij hem in behandeling is vanwege angstklachten. Hij schrijft dat zij thuis geen plek heeft om zich terug te trekken of om rustig haar huiswerk te maken en dat zij zich vaak gespannen en onrustig voelt. Gezien de omstandigheden en haar kwetsbaarheid verzoekt hij om [appellante] zo spoedig mogelijk een geschikte woning aan te bieden, voor meer stabiliteit in de leefomgeving.

1.1.    Het college heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat [appellante] niet voldoet aan de voor het verlenen van een voorrangsverklaring geldende voorwaarde van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: de verordening), te weten dat zij buiten haar schuld en toedoen in de situatie verkeert dat zij binnen drie maanden andere woonruimte behoeft. Het college verwijt [appellante] dat zij met haar kinderen vanuit het buitenland naar Nederland is gekomen zonder eerst deugdelijke huisvesting te regelen. Zij is eerst bij een kennis en daarna bij een dochter gaan wonen en had kunnen weten dat dat tot problemen zou kunnen leiden. De problemen in haar woonsituatie zijn daarom door haarzelf veroorzaakt. De aanvraag is daarom verder niet inhoudelijk onderzocht. Het college heeft ook geen reden gezien de hardheidsclausule toe te passen.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat [appellante] zelf verantwoordelijk is voor haar problematische woonsituatie door zonder eerst huisvesting te regelen met haar kinderen naar Den Haag te komen. Daardoor is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de verordening en hoefde het college de aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank acht de strikte regels ten aanzien van voorrangsverklaringen op zichzelf niet onredelijk. Volgens de rechtbank heeft [appellante], ondanks dat haar situatie zeer ongewenst is, geen omstandigheden aangevoerd om de hardheidsclausule toe te passen. Dat zij in Den Haag werkt en haar kinderen daar naar school gaan is daarvoor onvoldoende.

Hoger beroep

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar geen voorrangsverklaring hoefde te verlenen. Zij was te goeder trouw en dacht dat zij het wel kon redden in Nederland. Zij kwam echter bij haar dochter terecht in een te kleine woning met alle gevolgen van dien, waaronder gezondheidsproblemen van een dochter. Deze schrijnende situatie had opgelost kunnen worden met een voorrangsverklaring waardoor zij eigen woonruimte had kunnen krijgen. Zij had belang bij een woning in Den Haag omdat zij daar haar werk had en omdat haar kinderen daar woonden sinds zij in Nederland verblijven. Het zou de leefsituatie van de minderjarige kinderen onstabiel maken als dat zou gaan veranderen. Zij heeft niet genoeg wachttijd opgebouwd voor een sociale woning in Den Haag. Hierdoor kon zij niet in een korte tijd op eigen kracht in Den Haag een woning vinden. Zij woont sinds juli 2020 in [woonplaats]. Door de verhuizing moest zij haar baan in Den Haag opzeggen en is zij inkomsten misgelopen. Nu is zij werkzoekende en afhankelijk van de bijstand.

Wettelijk kader

4.       De in dit geding van toepassing zijnde regelgeving is vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een voorrangsverklaring op goede gronden heeft afgewezen. De Afdeling neemt aan dat [appellante] en haar minderjarige kinderen ten tijde van de aanvraag dringend andere woonruimte nodig hadden maar dat alleen is onvoldoende voor een voorrangsverklaring in de gemeente Den Haag. Voor het verkrijgen van een voorrangsverklaring moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de woningzoekende buiten eigen schuld en toedoen in de situatie verkeert dat hij binnen drie maanden andere woonruimte nodig heeft. Dat volgt uit artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de verordening. Het college heeft terecht gesteld dat de woonsituatie van [appellante] ten tijde van de aanvraag door haar eigen toedoen is ontstaan en daarom voor haar eigen risico komt. Zij is in Den Haag gaan wonen zonder te beschikken over passende woonruimte. Dat [appellante] toen zij in Den Haag kwam wonen en bij een kennis introk te goeder trouw was en dacht dat zij het wel zou redden in Nederland is geen reden om niet van eigen verantwoordelijkheid voor de woonsituatie uit te gaan. Ook het feit dat zij vervolgens bij een dochter is ingetrokken terwijl deze woning voor het gezin te klein was en één van de kinderen daardoor psychische problemen kreeg is daarvoor onvoldoende reden. Als dat anders zou zijn zou dat betekenen dat woningzoekenden die intrekken bij een derde in Den Haag vervolgens met voorrang in aanmerking komen voor een woning op andere woningzoekenden die al gedurende langere tijd op de wachtlijst staan of concurreren met woningzoekenden die wegens een acute noodsituatie in het bezit zijn van een voorrangsverklaring.

5.1.    Artikel 46 van de verordening bevat een hardheidsclausule op grond waarvan het college een voorrangsverklaring kan verlenen aan een woningzoekende die daar op grond van de verordening geen recht op heeft. De hardheidsclausule is volgens de tekst daarvan bedoeld voor die gevallen waarin de toepassing van de verordening tot een onbillijke uitkomst leidt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college in het geval van [appellante] geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. [appellante] was niet aangewezen op woonruimte in Den Haag, waar een tekort is aan goedkope huurwoningen en woningzoekenden soms jaren moeten wachten voordat zij voor zo’n woning in aanmerking komen. Dat [appellante] in Den Haag betaald werk had, zoals zij stelt, en dat haar kinderen daar gewend waren maakt niet dat zij niet ook in andere gemeenten naar een passende woning en werk had kunnen zoeken. Daar is zij blijkens het advies van de adviescommissie ook op gewezen tijdens haar bezoek aan het Centraal Coördinatiepunt, tegenwoordig het daklozenloket, en dat heeft zij uiteindelijk ook gedaan.

Conclusie

6.1.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.2.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.     

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021

317-983

 

BIJLAGE WETTELIJK KADER

 

Verordening Den Haag 2015 - 2019

Artikel 29

1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:

[..]

e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en;

[..]

artikel 46

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

UITVOERINGSREGELS VOORRANGSBEPALING GEMEENTE DEN HAAG 2015 - 2019

3.3 Uitgangspunten voor het beoordelen van een aanvraag

[..]

•       De persoonlijke situatie is uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvraag voor een voorrangsverklaring;

[..]

4. Uitwerking voorwaarden

Voordat getoetst wordt of de aanvrager voldoet aan de voorrangscriteria [..] zal worden nagegaan of de aanvrager voldoet aan de in artikel 29, eerste lid van de verordening gestelde cumulatieve voorwaarden.

[..]

4.4 Buiten eigen schuld en toedoen

De woningzoekende komt niet in aanmerking voor een voorrangsverklaring als hij zelf verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn problematische woonsituatie. De verwijtbare woonsituatie kan niet langer dan 2 jaar worden verweten.

[..]

8. Hardheidsclausule (artikel 46)

Het niet voldoen aan voorwaarden/criteria sluit toekenning van de voorrangsverklaring - met toepassing van de hardheidsclausule - niet uit.

In artikel 46 van de Huisvestingsverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Het toepassen van de hardheidsclausule is onder andere mogelijk met betrekking tot:

•       De voorwaarden (Zie Hoofdstuk 2, met uitzondering van de voorwaarden voor leeftijd en nationaliteit/verblijfsstatus).

[..]