Home

Raad van State, 25-03-2020, ECLI:NL:RVS:2020:853, 201905970/1/A2

Raad van State, 25-03-2020, ECLI:NL:RVS:2020:853, 201905970/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 maart 2020
Datum publicatie
25 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:853
Zaaknummer
201905970/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de schulddienstverlening aan [appellante] met onmiddellijke ingang beëindigd met een termijn van uitsluiting van een jaar. Het college heeft aan zijn besluit om de schulddienstverlening aan [appellante] te beëindigen ten grondslag gelegd, dat zij niet heeft voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsverplichting die aan de schulddienstverlening zijn verbonden. [appellante] heeft nagelaten de gevraagde documenten voor de jaarlijkse hercontrole in te leveren. Daarnaast heeft zij nagelaten zich te melden bij de bewindvoerder. Ook heeft zij vanaf de verzoekperiode een nieuwe schuld laten ontstaan, aldus het college.

Uitspraak

201905970/1/A2.

Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2019 in zaak nr. 18/6071 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college de schulddienstverlening aan [appellante] met onmiddellijke ingang beëindigd met een termijn van uitsluiting van een jaar.

Bij besluit van 22 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2020.

Overwegingen

1.    Het college heeft aan zijn besluit om de schulddienstverlening aan [appellante] te beëindigen ten grondslag gelegd, dat zij niet heeft voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsverplichting die aan de schulddienstverlening zijn verbonden. [appellante] heeft nagelaten de gevraagde documenten voor de jaarlijkse hercontrole in te leveren. Daarnaast heeft zij nagelaten zich te melden bij de bewindvoerder. Ook heeft zij vanaf de verzoekperiode een nieuwe schuld laten ontstaan, aldus het college.

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. [appellante] heeft de voor het heronderzoek benodigde stukken nooit aangeleverd ondanks de vele mogelijkheden die het college haar daartoe heeft geboden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat tijdens de schulddienstverlening een nieuwe schuld is ontstaan waarvan [appellante] melding had moeten maken. Tijdens de terugvorderingsprocedure moest beoordeeld worden of [appellante] voor deze schuld verantwoordelijk kan worden gehouden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet de vereiste medewerking heeft verleend door zich niet aan te melden bij een bewindvoerder, aldus de rechtbank.

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre het ontstaan van de nieuwe schuld aan haar is te wijten. Het enkele feit dat zij in de terugvorderingsprocedure geen verweer heeft gevoerd, betekent niet dat de feiten die in die procedure zijn vastgesteld, juist zijn, aldus [appellante].

3.1.    Artikel 6 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wsg) luidt:

"De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet."

    Artikel 7, eerste lid, luidt: "De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet."

    Volgens artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016 (hierna: de Beleidsregels) verplicht de verzoeker zich alle medewerking te verlenen die het college noodzakelijk acht gedurende de verzoekperiode en tijdens het traject van schulddienstverlening om voor schulddienstverlening in aanmerking te komen. Volgens het tweede lid kan de medewerking als bedoeld in het vorige lid betrekking hebben op:

"a. het nakomen van gemaakte afspraken en, indien van toepassing, nadere, schriftelijk opgelegde individuele verplichtingen;

[…]

e. het niet aangaan van nieuwe schulden vanaf het moment dat de verzoekperiode is aangevangen;

[…]

j. het deelnemen aan een traject gericht op financiële zelfredzaamheid als dit noodzakelijk is om het traject schulddienstverlening succesvol af te kunnen ronden of om terugval met betrekking tot de financiële zelfredzaamheid te voorkomen;

[…]

l. het nalaten van hetgeen de voortgang van het traject schulddienstverlening belemmert;

m. het gevraagd en ongevraagd verstrekken van juiste en volledige informatie en bewijsstukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor het traject schulddienstverlening;

[…]."

    Volgens artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels kan het college een verzoek afwijzen of de schulddienstverlening beëindigen als de verzoeker niet of in onvoldoende mate de op hem van toepassing zijnde verplichtingen uit artikel 4 nakomt. Volgens het tweede lid wordt de verzoeker een redelijke termijn geboden om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen als bedoeld in artikel 4 voordat het college de schulddienstverlening afwijst of beëindigt.

3.2.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Zij is verscheidene keren op deze verplichting gewezen en op de gevolgen bij het niet-nakomen ervan. Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat [appellante] niet de vereiste medewerking heeft verleend door zich niet aan te melden bij een bewindvoerder. Dat zij niet aan de inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft voldaan, heeft zij in hoger beroep ook niet betwist. [appellante] heeft haar stelling, dat het ontstaan van de nieuwe schuld haar niet kan worden toegerekend, niet gestaafd met gegevens of bewijsstukken. Los daarvan heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet-voldoen aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting al voldoende is om de schulddienstverlening te beëindigen. Het college had de schulddienstverlening in dit geval ook in redelijkheid kunnen beëindigen als geen sprake zou zijn geweest van een al dan niet verwijtbare nieuwe schuld. Ook hierom kan haar betoog niet leiden tot het daarmee beoogde doel.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Dokkum

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

480-902.