Home

Raad van State, 05-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:380, 201903936/1/A3

Raad van State, 05-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:380, 201903936/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
5 februari 2020
Datum publicatie
5 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:380
Zaaknummer
201903936/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) te wijzigen afgewezen.

Uitspraak

201903936/1/A3.

Datum uitspraak: 5 februari 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Ede,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 april 2019 in zaak nr. 18/3739 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) te wijzigen afgewezen.

Bij besluit van 30 mei 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.H. Diels, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door S. el Anbri, B. Minnen-Timmerman en mr. C.A. Murray zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] staat in de brp ingeschreven als [naam 1], geboren [1981] te Jiaxing (China). Hij heeft op 10 april 2000 onder ede verklaard dat dit zijn persoonsgegevens zijn.

    [appellant] heeft op 7 maart 2017 het verzoek gedaan om zijn persoonsgegevens te wijzigen in [naam 2], geboren [1975] te Qingtian (China). Hij geeft aan dat hij dit verzoek heeft gedaan, omdat hij eerder niet zijn juiste persoonsgegevens heeft opgegeven om zo voor een status als alleenstaande minderjarige asielzoeker in aanmerking te komen.

2.    Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [appellant] de volgende documenten, betreffende [naam 2], in kopie overgelegd:

1. een Chinees paspoort, afgegeven op 4 januari 2017 door de Chinese ambassade te Den Haag;

2. een notarieel certificaat betreffende geboorte, afgegeven op 18 april 2017 te China, vertaald en dubbel gelegaliseerd;

3. een verklaring, afgegeven op 19 mei 2017 door het Public Security Bureau (PSB) te China, vertaald en dubbel gelegaliseerd (hierna: PSB-verklaring);

4. een hukou (household registration form), onbekende afgiftedatum, vertaald maar niet gelegaliseerd;

5. een ziekenhuisverklaring, afgegeven op 18 mei 2017, vertaald en enkel gelegaliseerd;

6. een DNA-onderzoeksrapport, opgemaakt op 23 maart 2018 door Verilabs te Leiden;

7. een gezichtsvergelijkend onderzoek, opgemaakt op 6 februari 2018 door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau;

8. een diploma van de middelbare school, afgegeven op 1 juli 1992, wel vertaald, niet gelegaliseerd;

9. de identiteitskaarten van beide ouders, niet vertaald en niet gelegaliseerd.

Besluitvorming

3.    Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat niet onomstotelijk vast staat dat de persoonsgegevens onjuist in de brp zijn vermeld. Het college heeft het vermoeden dat [appellant] nog steeds niet naar waarheid verklaart. Het verzoek komt neer op het verwijderen van nagenoeg alle in de brp opgenomen persoonsgegevens. Volgens het college is niet vast komen te staan dat [appellant] dezelfde persoon is als [naam 2].

Hogerberoepsgronden

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank het standpunt van het college ten onrechte heeft gevolgd. Hij voert aan dat de regels waaraan het college zijn verzoek heeft getoetst niet bindend zijn en dat, indien die regels wel bindend zouden zijn, hij aan de eisen voldoet. Ook stelt hij dat de rechtbank heeft miskend dat hij heeft aangegeven dat een eerdere PSB-verklaring dan de PSB-verklaring die hij heeft ingebracht, het brondocument van het notarieel certificaat is. Daarnaast voert hij aan dat zowel de PSB-verklaring als het notarieel certificaat voldoen aan de vereisten van artikel 2.8. van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp). Ten slotte voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op al zijn beroepsgronden.

Wettelijk kader

5.    Op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffend feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

Oordeel Afdeling

6.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285) moeten de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers van die gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de documenten waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

6.1.    In paragraaf B1 van de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing DNA-onderzoek) staat:

"Als hoofdregel geldt dat de herkomst van een buitenlands stuk betreffende de staat van een persoon dient te worden gecontroleerd door middel van legalisatie. […] Het desbetreffende stuk dient in het land van herkomst te worden gelegaliseerd door de daartoe bevoegde autoriteiten die in een zodanige functionele of hiërarchische relatie tot de afgevende instanties staan, dat zij voor de geldigheid van het document kunnen instaan. In de meeste gevallen zal dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken van dat land zijn. Vervolgens dient het stuk te worden gelegaliseerd door de voor dat land bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging."

    In paragraaf B3.1 van de Circulaire staat:

"De legalisatieketen per land wordt bekendgemaakt via de website van de rijksoverheid. Op de website www.nederlandwereldwijd.nl van het ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: BZ) staan de eisen voor het legaliseren van documenten uit China voor gebruik in Nederland. Op deze website staat dat voor legalisatie van een uittreksel van een geboorteakte voor personen geboren voor 1 maart 1996 nodig zijn:

1. Een notarieel certificaat met geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en namen van vader en moeder.

2. Een gewaarmerkte kopie van één van de volgende documenten:

a. Hukou van de ouders waarin de geboorte van de persoon om wiens identiteit het gaat, staat;

b. Een ziekenhuisverklaring waarin staat dat deze geschikt is voor aangifte in het Hukou- register;

c. Een verklaring van het PSB met al de geboortegegevens van de persoon om wiens identiteit het gaat.

3. Een gewaarmerkte kopie van de eigen actuele en complete hukou.

Deze kopie is niet nodig als de persoon om wiens identiteit het gaat staat vermeld als inwonend kind in de complete en actuele hukou van zijn of haar ouders. Deze gewaarmerkte kopie van een eigen actuele en complete hukou is evenmin nodig:

• Bij een naturalisatieaanvraag;

• Bij een aanvraag van gezinsmigratie waarin het bijkomend gezinslid vóór de aankomst in Nederland minimaal 1 jaar buiten China was;

• Bij inschrijving in de basisregistratie personen waarbij de persoon vóór de aankomst in Nederland minimaal één jaar buiten China was."

6.2.    Er bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding te oordelen dat het college de Circulaire niet voor zijn beoordeling heeft mogen hanteren. Zoals het college uiteen heeft gezet gelden vanaf 1 juni 2012 nieuwe regels die bepalen welke combinaties van Chinese documenten als voldoende bewijs gelden voor Nederlandse instanties, zoals gemeenten en de IND, dat een bepaalde gebeurtenis in China heeft plaatsgevonden en door de Chinese autoriteiten is geregistreerd. Deze werkwijze is niet dwingend voorgeschreven maar is een richtlijn met het dringend verzoek deze werkwijze toe te passen.

6.3.    [appellant] heeft een notarieel certificaat en een PSB-verklaring  overgelegd, als bedoeld onder 1 en 2c in de Circulaire. Het betreft de in rechtsoverweging 2, onder 2 en 3 opgenomen documenten. Volgens informatie van het ministerie van BZ over de sinds 1 juni 2012 geldende regels moet het onder 1 van de Circulaire bedoelde notarieel certificaat zijn gebaseerd op één of meer van de onder 2 van de Circulaire bedoelde documenten.

6.4.    [appellant] stelde zich tot het moment van de zitting in beroep op het standpunt dat het notarieel certificaat is gebaseerd op de PSB-verklaring. Nadat de rechtbank [appellant] ter zitting voorhield dat de PSB-verklaring van een latere datum is dan het notarieel certificaat verklaarde [appellant] dat het notarieel certificaat op een eerdere PSB-verklaring is gebaseerd.

    De rechtbank heeft daarop het onderzoek heropend en [appellant] in de gelegenheid gesteld die eerdere PSB-verklaring over te leggen. Dat heeft [appellant] niet gedaan. In plaats daarvan heeft [appellant] opnieuw een ander standpunt ingenomen. Hij stelt dat het notarieel certificaat is gebaseerd op de hukou die in rechtsoverweging 2, onder 4 is weergegeven. [appellant] heeft daartoe een nieuwe notariële verklaring, van 7 januari 2019, overgelegd. Uit die nieuwe notariële verklaring blijkt echter niet dat het notarieel certificaat is gebaseerd op de hukou. Ook op een andere manier heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het notarieel certificaat is gebaseerd op de hukou, nog daargelaten dat de hukou een onbekende afgiftedatum heeft en niet is gelegaliseerd.

6.5.    Gelet op wat in rechtsoverweging 6.4. is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het tot twee maal toe wijzigen van zijn standpunt over het document waarop het notarieel certificaat is gebaseerd afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van [appellant] en aan de bewijswaarde die aan de door [appellant] overgelegde documenten kan worden toegekend.

6.6.    Ook heeft de rechtbank, gelet op wat in rechtsoverweging 6.4. is overwogen, terecht geoordeeld dat [appellant] geen duidelijkheid heeft verschaft over welk brondocument ten grondslag ligt aan het notarieel certificaat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college daarom aan het notarieel certificaat waarop [appellant] zich beroept niet de waarde heeft hoeven toekennen die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien. Dit betekent dat een geldig document als bedoeld onder 1 van de Circulaire ontbreekt, zodat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college reeds daarom het verzoek terecht heeft afgewezen. Daarom komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van de andere hogerberoepsgronden van [appellant], die betrekking hebben op het DNA-onderzoeksrapport en op de vraag of van hem kan worden verlangd een eigen hukou dan wel een actuele hukou van zijn ouders waarin hij als zoon staat vermeld over te leggen.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Slump    w.g. Neuwahl

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020

280.