Home

Raad van State, 06-03-2019, ECLI:NL:RVS:2019:686, 201804203/1/A2

Raad van State, 06-03-2019, ECLI:NL:RVS:2019:686, 201804203/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 maart 2019
Datum publicatie
6 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:686
Zaaknummer
201804203/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 april 2017 heeft de minister een verzoek om subsidie van de VPPG afgewezen.

Uitspraak

201804203/1/A2.

Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Vereniging voor Plaatselijke Politieke Groeperingen (hierna: VPPG), statutair gevestigd te Alkmaar,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2018 in zaak nr. 17/4287 in het geding tussen:

de VPPG

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2017 heeft de minister een verzoek om subsidie van de VPPG afgewezen.

Bij besluit van 18 augustus 2017 heeft de minister het door de VPPG daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 28 maart 2018 heeft de rechtbank het door de VPPG daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de VPPG hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2019, waar de VPPG, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en haar [secretaris] en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.W. Severijnen en drs. J. Lemm, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanvraag en besluitvorming

1.    De VPPG heeft op 6 maart 2017 een aanvraag ingediend om een eenmalige subsidie van € 50.000,00 voor het organiseren van een congres. Het was de bedoeling om het congres in Rotterdam te houden op 16 september 2017, in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018, met als thema "Gemeenteraad autonoom of automaat?". De aanvraag was gebaseerd op de Kaderwet overige BZK-subsidies. De minister heeft de aanvraag afgewezen. In het besluit van 18 augustus 2017 heeft de minister uiteengezet dat hij er om beleidsmatige redenen bewust voor heeft gekozen om subsidie te verlenen voor de uitvoering door politiek neutrale organisaties van ondersteunende activiteiten die open staan voor alle raadsleden, ongeacht van welke partij zij lid zijn. De minister is onvoldoende gebleken dat het voorgenomen congres aan die criteria voldoet en de VPPG had de activiteiten op het congres en de daarmee samenhangende kosten volgens de minister ook onvoldoende geconcretiseerd.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft overwogen dat vast staat dat het in de subsidieaanvraag bedoelde congres niet heeft plaatsgevonden en er in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen ook geen ander congres van de VPPG heeft plaatsgehad. Verder zag de aanvraag niet op een congres voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen over vier jaar. De aanvraag had evenmin betrekking op een congres dat jaarlijks zou worden georganiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank had de VPPG geen procesbelang bij het beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Betoog in hoger beroep

3.    De VPPG betoogt dat zij wel belang had bij een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank. Wegens het niet-toekennen van subsidie kon het statutair vastgelegde jaarlijkse congres geen doorgang vinden. Vervolgens is de zaak door de rechtbank na de gemeenteraadsverkiezingen behandeld. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat er voor de verkiezingen geen congres was gehouden. Een subsidieaanvraag voor een congres of andere activiteit kan dan gemakkelijk door een bestuursorgaan worden afgewezen door de bezwaarprocedure te verlengen tot na de beoogde datum van uitvoering van de activiteit en dat is niet aanvaardbaar, aldus de VPPG.

Beoordeling

4.    Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat sprake is van belang bij het beroep als het doel dat degene die beroep heeft ingesteld voor ogen staat, daadwerkelijk met dit rechtsmiddel kan worden bereikt en feitelijk van betekenis is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:636).

4.1.    Vast staat dat de specifieke activiteit waarvoor de subsidie is gevraagd niet heeft plaatsgevonden en ten tijde van de behandeling van de zaak door de rechtbank op 28 maart 2018 en het doen van uitspraak, ook niet meer kon plaatsvinden. In het organiseren van een congres was in beroep dan ook geen belang gelegen bij een oordeel van de rechtbank over de weigering van de subsidie. De situatie was anders ten tijde van de behandeling van het bezwaar door de minister. Hoewel de in de aanvraag vermelde concrete datum wellicht niet meer haalbaar was, blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 30 juni 2017 dat de VPPG nog steeds mogelijkheden zag om voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2018 een congres te organiseren. De door de VPPG gevreesde situatie dat een bezwaarprocedure door het betrokken bestuursorgaan zodanig wordt verlengd, dat de desbetreffende activiteit niet meer kan worden uitgevoerd, heeft zich hier niet voorgedaan. In een rechterlijk oordeel over de handelwijze van de minister in de bezwaarfase was dan ook geen belang bij het beroep gelegen. Indien de VPPG het congres wilde organiseren en vond dat de rechterlijke procedure over de subsidie te lang duurde, had zij terzake een verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij het risico genomen dat haar belang bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank door tijdsverloop zou komen te vervallen.

4.2.    Voor zover de VPPG stelt dat de afwijzing van de subsidie is gelegen in de weigering van de minister om haar als een beroepsvereniging te erkennen, leidt dat niet tot het oordeel dat er in beroep nog procesbelang was. Daargelaten dat de minister in beroep heeft weersproken dat hij aan de weigering van de subsidie ten grondslag heeft gelegd dat de VPPG geen erkende landelijke beroepsvereniging is maar vergelijkbaar is met een landelijke politieke partij, raakt deze stelling de inhoud van het bij de rechtbank bestreden besluit. Aan die inhoud is de rechtbank op goede gronden niet toegekomen, omdat de VPPG daarbij geen belang meer had. De aanvraag van 6 maart 2017 betrof een eenmalige subsidie voor een concrete activiteit en niet de erkenning als beroepsvereniging.

Slotsom

5.    Hetgeen de VPPG in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

18.