Home

Raad van State, 27-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:589, 201804826/1/A2

Raad van State, 27-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:589, 201804826/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
27 februari 2019
Datum publicatie
27 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:589
Formele relaties
Zaaknummer
201804826/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 januari 2017 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.

Uitspraak

201804826/1/A2.

Datum uitspraak: 27 februari 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2018 in zaak nr. 17/6371 in het geding tussen:

[appellant]

en

de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.

Bij besluit van 4 augustus 2017 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, advocaat te Den Haag, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Smajic en mr. J.C.M. van de Weerd, zijn verschenen.

Overwegingen

    Inleiding

1.    Op 20 april 2016 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend in verband met een mishandeling op 15 januari 2016 in Alphen aan de Rijn. Als gevolg daarvan heeft [appellant] lichamelijk en psychisch letsel opgelopen.

2.    Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellant] weliswaar het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), maar dat [appellant] een eigen aandeel heeft gehad in de aanleiding van het geweldsmisdrijf. [appellant] was onder de invloed van cocaïne, heeft zich agressief gedragen tegenover zijn [vriendin] in het bijzijn van de dader en als eerste geweld gebruikt door sleutels naar de dader te gooien. Dat de reactie van de dader niet in verhouding stond tot het geweld dat tegen [appellant] is gebruikt, is onvoldoende om tot toekenning van een (gedeeltelijke) uitkering over te gaan. Daartoe heeft de CSG zich op het standpunt gesteld dat het door [appellant] opgelopen letsel, breuken aan de neus, oogkas en kaakholte, en psychisch letsel niet als zeer ernstig letsel kan worden aangemerkt.

     Betoog in hoger beroep

3.    [appellant] betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voldoende aannemelijk is dat hij een eigen aandeel heeft gehad in een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven. Daartoe voert hij aan dat hij ruzie heeft gehad met zijn vriendin en dat hij een sleutel naar de dader van het geweldsmisdrijf heeft gegooid, maar dat dit geen daad van agressie is geweest. Hij heeft de sleutels in een boog gegooid en daarmee aangegeven dat hij niet langer in de woning wilde verblijven. Hij heeft zijn spullen gepakt en is weggegaan. De dader is bij het gooien van de sleutel niet gewond geraakt. [appellant] stelt geen geweld te hebben gebruikt.

    Subsidiair betoogt [appellant] dat in het geval wel moet worden uitgegaan van een eigen aandeel, de rechtbank heeft miskend dat de CSG in het disproportionele gebruik van geweld door de dader en het daardoor opgelopen letsel aanleiding had moeten zien voor een uitkering. Ten onrechte is geen uitkering toegekend, omdat het opgelopen letsel niet in letselcategorie 4 of hoger valt.

    Wettelijk kader en beleid

4.    Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg):

"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."

Artikel 5: "Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen."

5.    Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert de CSG beleid, dat is neergelegd in de Beleidsbundel.

Volgens paragraaf 1.4.1 van de Beleidsbundel (versie 1 maart 2017) kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden bepaald, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Dit wordt het ‘eigen aandeel’ van het slachtoffer genoemd en staat in artikel 5 van de Wet.

De gedachte achter deze bepaling is dat het schadefonds is opgericht om mensen, die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De tegemoetkoming wordt namelijk gefinancierd uit gemeenschapsgeld.

Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat de CSG na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt zij of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.

6.    Als sprake is van een eigen aandeel, kan de CSG een aanvraag volledig afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Als de CSG de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan het 25%, 50% of 75% toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.

7.    In de Beleidsregel zijn vijf situaties beschreven, die de CSG bij haar beoordeling als uitgangspunt gebruikt. De eerste drie luiden als volgt:

- Als het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, en de dader hierop een gelijkwaardige reactie heeft gegeven (dus geen disproportioneel geweld van de dader), dan wijst de CSG een aanvraag volledig af. Als het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt is dan dat 50% van de uitkering wordt toegekend.

- Als het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie, zonder daarbij geweld te gebruiken, kan de CSG de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Het uitgangspunt is dan dat 75% van de uitkering wordt toegekend.

- Wanneer sprake is van uitgaansgeweld, waarbij het slachtoffer onder invloed was van alcohol/drugs en zich uitdagend en/of beledigend heeft gedragen, dan is het uitgangspunt dat 50% van de uitkering wordt toegekend als dit gedrag de aanleiding is geweest voor het geweld. De reden om in deze gevallen niet 75% maar 50% van de uitkering toe te kennen, is dat het in het algemeen bekend is dat de gemoederen tijdens het uitgaan makkelijk hoog op kunnen lopen en tot geweld kunnen leiden.

Of de CSG een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt het uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.

    Oordeel in hoger beroep

8.    Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat de CSG na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt zij of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.

9.    Niet in geschil is dat [appellant] ruzie had met zijn vriendin in haar woning en haar heeft bespuugd in het bijzijn van de dader. [appellant] heeft voor zijn vertrek uit de woning een sleutel naar de dader gegooid. [appellant] bevond zich op de galerij voor de woning en verwijderde zich van de woning toen hij door de dader werd aangevallen. Dit gebeurde volgens de bij de politie door de dader afgelegde verklaring 15 tot 20 minuten nadat [appellant] [vriendin] agressief had benaderd. Dit alles speelde zich af tegen de achtergrond van stevig cocaïnegebruik door alle betrokkenen en de wens om meer cocaïne te bemachtigen. De rechtbank heeft op grond hiervan terecht overwogen dat er een zodanig verband bestaat tussen deze incidenten, dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan [appellant] toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hemzelf is toe te rekenen.

10.    De meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag heeft in het arrest van 24 mei 2017 wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachte op 15 januari 2016 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [appellant] opzettelijk van het leven te beroven hem tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Het gerechtshof heeft de dader veroordeeld voor poging tot doodslag tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. In het arrest is onder de strafmotivering het volgende vermeld:

De verdachte heeft het slachtoffer tegen zijn hoofd  - een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam - geschopt en geslagen. Dit is een ernstig feit, waarbij het slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken is geweest dat het slachtoffer daarbij geen dodelijk letsel heeft opgelopen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte een zeer grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gebeurtenissen grote impact op het slachtoffer hebben.

11.    Volgens het door de CSG gehanteerde beleid houdt zij, indien sprake is van een eigen aandeel, bij het antwoord op de vraag of zij een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, rekening met de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de CSG niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aanvraag geheel afgewezen kan worden. De CSG is er ten onrechte van uitgegaan dat [appellant] als eerste geweld heeft gebruikt en dat het bespugen van zijn vriendin en het gooien een sleutel naar de dader voor zijn vertrek uit de woning als zodanig moeten worden gekwalificeerd. Dat betekent dat evenmin voldoende deugdelijk is gemotiveerd dat in dit geval de aard en ernst van het als gevolg van disproportioneel geweld door [appellant] opgelopen letsel in de weg staat aan een (gedeeltelijke) uitkering. Daarbij komt dat de handelingen van [appellant], wat daar verder ook van zij, in geen verhouding staan tot het voorgenomen misdrijf van de dader om [appellant] opzettelijk van het leven te beroven door hem herhaaldelijk tegen zijn hoofd te schoppen en te slaan.

Het betoog slaagt.

    Slotsom

12.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant] gegrond verklaren en het besluit van de CSG van 4 augustus 2017 vernietigen, omdat dat besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.

13.    De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Daarbij neemt de Afdeling het belang van definitieve geschilbeslechting in aanmerking.

14.    Onder 9 is overwogen dat de aan [appellant] toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hemzelf is toe te rekenen. [appellant] heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie, zonder daarbij geweld te gebruiken. Onder 7 is vermeld dat volgens de Beleidsregel in die situatie uitgangspunt is dat 75% van de uitkering wordt toegekend.

15.    De CSG heeft zich in de besluitvorming onder verwijzing naar de door [appellant] overgelegde medische informatie op het standpunt gesteld dat [appellant] een oogkasfractuur, een fractuur van de kaakholte en scheefstand van het neustussenschot heeft opgelopen. [appellant] is voor beide fracturen niet operatief behandeld. Dit letsel valt in categorie 1 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2017. [appellant] heeft dit standpunt niet bestreden. Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat hij het door hem gestelde psychisch letsel als gevolg van het geweldsmisdrijf niet aannemelijk heeft gemaakt door een medische verklaring over te leggen. Dat betekent dat er geen aanleiding is uit te gaan van een hogere letselcategorie. Op grond van de Letsellijst is de bij letselcategorie 1 behorende uitkering € 1000,00. Dat betekent dat [appellant] aanspraak maakt op een uitkering van € 750,00 (75% van € 1000,00). De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De CSG hoeft dus niet een nieuw besluit te nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar.

16.    De CSG dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2018 in zaak nr. 17/6371;

III.    vernietigt het besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven van 4 augustus 2017, kenmerk 2017/241714;

IV.    bepaalt dat de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellant] een uitkering toekent van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro);

V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 4 augustus 2017;

VI.    veroordeelt de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.024,00 (zegge: tweeduizend vieren twintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Planken

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019

299.