Home

Raad van State, 20-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:517, 201804096/1/A1

Raad van State, 20-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:517, 201804096/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 februari 2019
Datum publicatie
20 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:517
Zaaknummer
201804096/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft het college aan Euraco B.V. (thans: Excerpt B.V., hierna: Excerpt) omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van de parkeergarage op het perceel Spaarwaterstraat 186 te Den Haag.

Uitspraak

201804096/1/A1.

Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2018 in zaak nr. 17/3889 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft het college aan Euraco B.V. (thans: Excerpt B.V., hierna: Excerpt) omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van de parkeergarage op het perceel Spaarwaterstraat 186 te Den Haag.

Bij besluit van 26 april 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2019, gevoegd met zaak nr. 201804067/1/A1, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Amerongen, zijn verschenen. Ter zitting is tevens Excerpt, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. Smit, advocaat te Zoetermeer, gehoord. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 10 november 2014 heeft het college op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) aan Excerpt omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 24 woningen op het braakliggend terrein naast en ter plaatse van de te slopen bedrijfsruimte op het perceel Spaarwaterstraat 186.

    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Bezuidenhout". Ingevolge artikel 22 van de planregels rust op het perceel de bestemming "Wonen-2". Ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de 24 woningen gold ingevolge artikel 30, onder c, van de planregels een parkeernorm van, afgerond, 28 parkeerplaatsen. In de bestaande parkeergarage op het eigen terrein waren 31 parkeerplaatsen aanwezig. Het bouwplan voldeed derhalve aan de parkeernorm.

2.    Excerpt wil 23 van de gerealiseerde 32 parkeerplaatsen in de parkeergarage verhuren aan Total Nederland N.V., welk bedrijf is gesitueerd naast het perceel. Dit gebruik staat niet ten dienste van de op de gronden rustende woonbestemming. Het gebruik is daarom in strijd met het bestemmingsplan. Om het gebruik mogelijk te maken, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

    [appellant] is een omwonende van het perceel waarop de parkeergarage is gelegen en de 24 woningen zijn gebouwd. Hij is het niet eens met de verlening van de vergunning en heeft daartegen rechtsmiddelen aangewend.

3.    Het college is bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen. In geschil is of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet voorbij kan worden gegaan aan de omstandigheid dat de procedure inzake de omgevingsvergunning voor de bouw van de 24 woningen niet transparant was en Excerpt in die procedure niet de waarheid heeft gesproken.

4.1.    In deze procedure ligt de rechtmatigheid van de bij besluit van 13 oktober 2016 verleende omgevingsvergunning ter beoordeling voor. Hetgeen zich heeft afgespeeld in de eerdere procedure kan, wat daar van zij, nu niet aan de orde komen.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de procedure inzake de omgevingsvergunning voor de bouw van de 24 woningen is toegezegd dat de bewoners van die woningen zouden parkeren in de parkeergarage.

5.1.    Dat er bij de verlening van de omgevingsvergunning in 2014 van werd uitgegaan dat de bewoners van de te bouwen woningen in de garage zouden parkeren, betekent niet dat Excerpt reeds om die reden geen aanvraag kan indienen ten behoeve van het wijzigingen van het gebruik van die garage. Het is aan het college om vervolgens te beoordelen of, gelet op de in het geding zijnde belangen, een wijziging van het gebruik niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening.

    Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in de gestelde verslechtering van het leefklimaat van omwonenden geen reden heeft hoeven zien de omgevingsvergunning te weigeren. Hij voert aan dat met de wijziging van de inrichting de bewoners van het Spaarwaterhof in hun belangen worden geschaad. Er ontstaat stank- en geluidsoverlast. Hij wijst er verder op dat niet is aangetoond dat Total Nederland niet beschikt over voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

6.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het college, mede gelet op de in het besluit opgenomen berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit, toereikend heeft gemotiveerd waarom het leefklimaat niet in die mate wordt aangetast dat daarin grond is gelegen de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank heeft verder overwogen dat 92 extra voertuigbewegingen per dag niet een dermate grote toename zijn dat het college daaraan meer gewicht had moeten toekennen en de vergunning had moeten weigeren.

    Hoewel in de in 2014 vergunde situatie het binnenterrein zou worden ingericht als groen hofje en een dergelijke inrichting voor de bewoners van de omliggende woningen aantrekkelijker is dan een binnenterrein met parkeerplaatsen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college, gelet op de door hem gegeven motivering, een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van Excerpt om de parkeerplaatsen te verhuren en in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen.

    Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Pieters

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

473.