Home

Raad van State, 21-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3941, 201907952/1/V2 en 201907952/2/V2

Raad van State, 21-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3941, 201907952/1/V2 en 201907952/2/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 november 2019
Datum publicatie
27 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:3941
Zaaknummer
201907952/1/V2 en 201907952/2/V2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 29 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Uitspraak

201907952/1/V2 en 201907952/2/V2.

Datum uitspraak: 21 november 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 oktober 2019 in zaak nr. NL19.17749 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 24 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    Wat de vreemdeling in de eerste grief en het laatste deel van de tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.    De in het eerste deel van de tweede grief opgeworpen vraag over de betekenis van de tatoeages van de vreemdeling en het onder alle omstandigheden kunnen bedekken ervan, heeft de Afdeling eerder bij uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803, beantwoord. Uit deze uitspraken volgt dat een tatoeage niet onder alle omstandigheden bedekt kan worden gehouden. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit verder voort dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 29 juli 2019 vernietigen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 oktober 2019 in zaak nr. NL19.17749;

III.    verklaart het beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van 29 juli 2019, V-nummer […];

V.    wijst het verzoek af;

VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Den Houdijker

voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019

837.