Home

Raad van State, 20-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3908, 201809177/1/R1

Raad van State, 20-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3908, 201809177/1/R1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 november 2019
Datum publicatie
20 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:3908
Zaaknummer
201809177/1/R1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Dodewaard" vastgesteld.

Uitspraak

201809177/1/R1.

Datum uitspraak: 20 november 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe,

en

de raad van de gemeente Neder-Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Dodewaard" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door Th. L. van Deursen en H. van Dalen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied betreft het perceel [locatie 1] in het buitengebied van Dodewaard, dat aan de zuidwestzijde wordt begrensd door de Waalbandijk. Aan de noordzijde ligt een woonperceel en aan de oost- en westzijde wordt het plangebied begrensd door bedrijfsbebouwing. Het plan is opgesteld om de vestiging van een hondenkennel/-pension (hierna: hondenpension) voor de opvang van maximaal 50 pups en volwassen honden planologisch mogelijk te maken.

    [appellant] woont aan de [locatie 2]. Zijn woonhuis bevindt zich op ongeveer 40 m afstand van het plangebied. [appellant] vreest voor onder andere geluidoverlast door de komst van het hondenpension.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Maatschappelijk draagvlak

3.    [appellant] voert aan dat er maatschappelijk draagvlak voor het plan ontbreekt onder omwonenden.

3.1.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3061, onder 14, heeft overwogen, betekent de enkele omstandigheid dat voor het plan geen maatschappelijk draagvlak bestaat, wat hier ook van zij, niet dat het plan niet overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening. Ter zitting heeft [appellant] aangegeven dat hij met zijn betoog heeft bedoeld dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alternatieve locaties voor het hondenpension die minder negatieve gevolgen voor de omgeving hebben. [appellant] heeft echter niet geconcretiseerd welke die alternatieve locaties zijn. Alleen al daarom slaagt het betoog niet.

Onderscheid definitie dierenasiel en definitie kennel/pension

4.    Volgens [appellant] is een hondenpension in de planregels uitgesloten, nu er in artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels is bepaald dat onder gebruik strijdig met de bestemming "Bedrijf" ook het gebruik van het perceel ten behoeve van een dierenasiel moet worden begrepen. De definities van dierenasiel en kennel/pension zijn volgens [appellant] te weinig onderscheidend van elkaar. Daarbij acht hij van belang dat er geen ruimtelijk relevant verschil voor omwonenden is tussen geluidoverlast van een dier met eigenaar en geluidoverlast van een dier zonder eigenaar.

4.1.    De raad stelt dat met de planregel in artikel 3, lid 3.4.1, wordt voorkomen dat er een dierenasiel kan worden gevestigd omdat een asiel huisdieren zonder eigenaar huisvest die over het algemeen vaker ongewenst gedrag vertonen dan huisdieren met eigenaar in een hondenpension.

4.2.    Aan het perceel [locatie 1] zijn, voor zover van belang, de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "Specifieke vorm van bedrijf - hondenkennel" toegekend.

    Artikel 1, lid 1.21, van de planregels bevat de uitleg van het begrip "dierenasiel" en luidt: "opvang van kleine huisdieren zonder eigenaar."

     Artikel 1, lid 1.27, bevat de uitleg van het begrip "kennel/pension" en luidt: "een niet-agrarisch, doch buitengebied gebonden bedrijf, gericht op:

    a. het verschaffen van tijdelijk onderdak aan kleine huisdieren en de bijbehorende verzorging;

    b. het fokken en africhten van kleine huisdieren."

    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondenkennel', uitsluitend een hondenkennel/-pension voor pups en maximaal 50 volwassen kleine huisdieren;

    […]."

    Artikel 3, lid 3.4.1, luidt: "Als gebruik in strijd met de bestemming 'Bedrijf' wordt in ieder geval begrepen:

    a. […];

    b. het gebruik van het perceel ten behoeve van een dierenasiel."

4.3.    Naar het oordeel van de Afdeling wordt onder het begrip "kennel/pension" als bedoeld in artikel 1, lid 1.27, van de planregels, een kennel/pension verstaan waarin huisdieren met eigenaar worden gehuisvest. Dit is ook de bedoeling van de raad geweest. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de definities van de begrippen "dierenasiel" uit artikel 1, lid 1.21, en "kennel/pension" uit artikel 1, lid 1.27, van de planregels tot rechtsonzekerheid leiden. Artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels staat daarmee niet in de weg aan de uitoefening van een hondenpension.

    Het betoog slaagt niet.

Dijkversterking

5.    [appellant] betoogt dat de raad er bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de gronden waarop het hondenpension zich zal bevinden zeer waarschijnlijk binnen afzienbare tijd zullen worden onteigend of verkocht ten behoeve van een dijkversterking.

5.1.    Artikel 2.4.6 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) luidt:

    "1. Als gebiedsreservering voor de lange termijn voor de Rijntakken worden aangewezen de gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld in bijlage 3.

    […]."

    Artikel 2.4.7 van het Barro luidt: "Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op reservering van een gebied voor de lange termijn bevat geen wijziging van de bestemming die ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan kan leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren."

5.2.    Aan de zuidwestelijke gronden van het plangebied is de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone-dijk" toegekend. De raad heeft toegelicht dat sprake is van een gebiedsreservering voor de lange termijn voor de dijkversterking. Volgens de raad verdraagt de ontwikkeling van het hondenpension zich met het Barro. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad mogen stellen dat geen sprake is van een grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkeling als bedoeld in artikel 2.4.7 van het Barro. Gelet hierop heeft de raad voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van een dijkversterking.

    Het betoog slaagt niet.

Geluid

Aanwezige bebouwing

6.    [appellant] betoogt dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de situatie waarin de bebouwing op zijn perceel niet meer aanwezig zal zijn. Indien als gevolg van de dijkversterking zijn loodsen gesloopt moeten worden, zal de geluiddempende werking van de loodsen verloren gaan, aldus [appellant].

6.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad geen rekening heeft hoeven houden met de mogelijke verwijdering van de bebouwing op het perceel van [appellant]. Nog daargelaten dat de precieze uitvoering van de beoogde dijkversterking een onzekere toekomstige gebeurtenis is en ter zitting door [appellant] is bevestigd dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen concreet initiatief voor de sloop van zijn bebouwing voorlag, geldt dat ook na verwijdering van de bebouwing de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant] niet meer mag bedragen dan in het Activiteitenbesluit is voorgeschreven.

    Het betoog slaagt niet.

Voorgeschreven hagen

7.    [appellant] voert voorts aan dat de aanleg van hagen geen gunstig effect zal hebben op de akoestische situatie omdat de honden elkaar minder snel kunnen zien. Honden hebben een zeer goed reukvermogen en een haag zal dit niet verhelpen, aldus [appellant].

7.1.    De Afdeling stelt vast dat de aanleg van hagen niet is meegenomen in de geluidberekeningen in het akoestisch onderzoek. De raad is er daarmee niet vanuit gegaan dat de hagen zullen zorgen voor een lagere geluidbelasting ter plekke.

    Het betoog slaagt niet.

Geluidwaardering

8.    [appellant] stelt dat onvoldoende is onderbouwd waarom er van een blaftijd van 2,5% wordt uitgegaan bij een hondenpension met toezicht. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant] een rapport van Peutz overgelegd. In het rapport van Peutz van 24 april 2018, waarop [appellant] zich heeft gebaseerd, wordt geconcludeerd dat de gehanteerde blaftijd van 2,5% niet goed is onderbouwd en op basis van publicaties en jurisprudentie te laag lijkt ingeschat.

    [appellant] stelt voorts dat bij een blaftijd van 5% in de avondperiode niet aan het langtijdgemiddelde geluidniveau van 45 dB(A) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) kan worden voldaan bij het hondenpension, aangezien het geluidniveau ter plekke 47 dB(A) bedraagt. De grenswaarde wordt daarmee met 2 dB(A) overschreden, aldus [appellant].

8.1.    De raad stelt dat er ter plaatse van de woning van [appellant] aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. De raad heeft zich in de eerste plaats gebaseerd op het "Akoestisch onderzoek Waalbandijk te Dodewaard", van 7 juli 2017, door Nipa Milieutechniek B.V. (hierna: het akoestisch onderzoek). Hieruit volgt dat bij een berekende blaftijd van 2,5%, met plaatsing van een geluidscherm, aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. De raad stelt dat er ter plaatse van de woning van [appellant] ook bij een berekende blaftijd van 5% aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. De raad baseert zich hierbij op het advies van de Omgevingsdienst Rivierenland (hierna: de ODR) van 19 juni 2018. In het advies van de ODR wordt geconcludeerd dat er bij een blaftijd van 5% en met het plaatsen van een geluidscherm aan de grenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan.

8.2.    Artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit luidt: "Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

    a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

    […]."

8.3.    Artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels luidt: "Tot een met de bestemming 'Bedrijf' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van, de gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 onder a opgenomen bestemmingsomschrijving:

    […];

    b. zonder de aanleg en instandhouding van geluidschermen overeenkomstig Bijlage 2 (locatie en hoogtes geluidschermen) en overeenkomstig de hoogten zoals aangegeven op de verbeelding opgenomen aanduidingen 'geluidscherm', en;

    […]."

8.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2983), kan een blaftijd van 5% gedurende de dagperiode bij een dierenpension als representatief worden aangemerkt. Nu de raad tevens heeft onderzocht wat de geluidbelasting is bij een blaftijd van 5%, wordt hierna uitgegaan van de situatie waarbij is gerekend met een blaftijd 5%.

8.5.    In artikel 3, lid 3.4.2, onder b, van de planregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van het hondenpension slechts is toegestaan indien een geluidscherm geplaatst wordt. De Afdeling overweegt dat de raad op basis van het advies van de ODR van 19 juni 2018 aannemelijk heeft gemaakt dat na het plaatsen van een geluidscherm ook bij een blaftijd van 5% aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. [appellant] heeft verschillende uitgangspunten, zoals de bodemgebieden en de maaiveldhoogte, uit dit advies bestreden. De raad heeft op basis van een nader advies van de ODR van 3 oktober 2019 aannemelijk gemaakt dat de aanpassingen in het rekenmodel, waarbij rekening is gehouden met deze uitgangspunten, niet leiden tot een andere conclusie over het voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.

    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft het aspect geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.    Het beroep is ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Melse

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019

191-928.