Home

Raad van State, 30-10-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3657, 201901560/1/A3

Raad van State, 30-10-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3657, 201901560/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 oktober 2019
Datum publicatie
30 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:3657
Zaaknummer
201901560/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een bestuurlijke boete van € 7.500,00 opgelegd aan [appellant] wegens het onttrekken van een woning aan de bestemming tot bewoning. Op 3 mei 2017 hebben inspecteurs van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving van de gemeente Utrecht tijdens een inspectie geconstateerd dat in de woning aan de [locatie] te Utrecht een seksinrichting en pension werden geëxploiteerd. Van de inspectie is op ambtsbelofte een rapport van bevindingen opgemaakt. Uit het rapport volgt dat tijdens meerdere observaties aanloop naar de woning van klanten van prostituees is waargenomen.

Uitspraak

201901560/1/A3.

Datum uitspraak: 30 oktober 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2019 in zaak nr. 18/1432 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college een bestuurlijke boete van € 7.500,00 opgelegd aan [appellant] wegens het onttrekken van een woning aan de bestemming tot bewoning.

Bij besluit van 27 februari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 3 mei 2017 hebben inspecteurs van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving van de gemeente Utrecht tijdens een inspectie geconstateerd dat in de woning aan de [locatie] te Utrecht een seksinrichting en pension werden geëxploiteerd. Van de inspectie is op ambtsbelofte een rapport van bevindingen opgemaakt. Uit het rapport volgt dat tijdens meerdere observaties aanloop naar de woning van klanten van prostituees is waargenomen. In de woning hebben zij onder meer drie vrouwen, contant geld, met vuilniszakken afgeplakte ramen, glijmiddel, massageolie en gebruikte condooms aangetroffen. Uit het rapport volgt verder dat sinds 1 mei 2017 niemand op het adres stond ingeschreven in de basisregistratie personen. Daarvoor stond de oma van [appellant], [persoon], ingeschreven op dit adres. Zij huurde de woning van [beleggingsmaatschappij], maar woonde ten tijde van de inspectie in Curaçao. [appellant] was de contactpersoon voor de woning.

Het college heeft naar aanleiding van het rapport bij besluit van 12 september 2017 een boete aan [appellant] opgelegd, omdat de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken zonder een daartoe benodigde onttrekkingsvergunning. Het college heeft de boete in bezwaar gehandhaafd.

Wet- en regelgeving

2.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hem terecht heeft aangemerkt als overtreder. Hij stelt daartoe dat hij fysiek niet betrokken is bij de exploitatie van de seksinrichting en daarmee bij de overtreding van onttrekking van de woning. Het feit dat hij over de sleutels beschikte, contactpersoon was, de post van zijn oma ophaalde en de woning heeft ontruimd na constatering van de overtreding, maakt niet dat hem de overtreding toegerekend kan worden. Hij verhuurde de woning aan twee mannen uit Curaçao met wie hij via zijn oma in contact is gekomen. Hij fungeerde slechts als behulpzame kleinzoon en tussenpersoon. Zijn niet-handelen wordt bovendien gerechtvaardigd omdat hij werd bedreigd door deze twee mannen die hem op hardhandige wijze de sleutels afhandig hebben gemaakt bij hun eerste afspraak. Hij hield zich daarom bewust afzijdig in het belang van de veiligheid van zijn gezin, zijn oma en zichzelf. Bovendien had hij slechts het vermoeden met dubieuze figuren te maken te hebben en wist hij niet welke illegale praktijken plaatsvonden in de woning. De rechtbank had bovenstaand verhaal niet zonder nadere motivering onaannemelijk mogen achten, zeker nu het besluit een bestuurlijke boete en daarmee een punitieve sanctie betreft. Ten slotte heeft de rechtbank gezien zijn inkomen, de nadelige financiële gevolgen voor zijn gezin en de beperkte verwijtbaarheid ten onrechte geen aanleiding gezien voor matiging van de boete van € 7.500,00, die daarmee in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, aldus [appellant].

Kan [appellant] als overtreder aangemerkt worden?

4.    Zoals de rechtbank heeft overwogen, is niet in geschil dat in de woning een seksinrichting en pension werden geëxploiteerd. Omdat daarmee de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken, heeft een overtreding plaatsgevonden van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: Hvw) en artikel 4.1.2, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015 (hierna: verordening). In geschil is de vraag of [appellant] als overtreder aangemerkt kan worden.

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:929, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

6.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overtreding aan [appellant], als overtreder, kan worden toegerekend. Hierbij is van belang dat zijn oma gedurende de overtreding in Curaçao verbleef en hij de contactpersoon was voor de verhuurder van de woning [beleggingsmaatschappij], de sleutels in ieder geval vóór en na de overtreding had, de post van zijn oma ophaalde en de woning na constatering van de overtreding heeft leeggehaald. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college uit bovenstaande heeft mogen afleiden dat hij beheerder van de woning was en daarom verantwoordelijk dient te worden gehouden voor het gebruik hiervan. De stelling dat uit politieonderzoek is gebleken dat hij geen exploitant van de seksinrichting was, heeft hij niet met stukken onderbouwd en doet er bovendien niet aan af dat hij zich als beheerder van de woning tot op zekere hoogte diende te informeren over het gebruik hiervan. Zeker in de omstandigheid dat - zoals hij stelt - twee onbekende mannen uit het buitenland gebruik wilden maken van een woning in Utrecht van een huurder die in Curaçao verbleef.

Zoals [appellant] terecht heeft betoogd, is het aan het college om diens verwijtbaarheid van de overtreding aan te tonen. Dat heeft het college met bovengenoemde argumenten gedaan. Daarmee is het evenwel vervolgens aan [appellant] om aannemelijk te maken dat de onttrekking van de woning hem toch niet kan worden toegerekend. Daarin is hij niet geslaagd door te stellen dat hij weliswaar vermoedde dat de twee mannen die naar hij stelt de woning zouden hebben gebruikt dubieuze figuren waren, maar hij niet ingreep uit vrees voor de veiligheid van zijn oma, gezin of zichzelf na de bedreigingen en de hardhandige wijze waarop de twee mannen hem de sleutels afhandig hebben gemaakt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn er, afgezien van zijn verklaringen, geen concrete aanwijzingen voor een bedreiging door twee mannen. Aan alleen de verklaringen van [appellant] kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Hij heeft namelijk op meerdere cruciale punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd die daarmee bovendien afdoen aan de geloofwaardigheid van zijn verhaal in het geheel. Zo heeft hij in de beginfase van het onderzoek na constatering van de overtreding door het college niet over bedreigingen gesproken, maar hier pas over gesproken na meerdere gesprekken in het onderzoek. [appellant] heeft eerst verklaard dat hij met  twee mannen had afgesproken en daarbij de sleutels heeft overgedragen. Daarna volgde de hiermee tegenstrijdige verklaring dat de sleutels uit zijn handen gegrist zouden zijn en twee mannen bedreigingen richting hem en zijn familie hadden geuit. [appellant] heeft hierover verklaard dat hij vanwege de bedreigingen niet meteen de waarheid durfde te spreken. Zoals overwogen is er behalve zijn verklaringen echter geen enkele concrete aanwijzing voor bedreigingen door twee mannen. De Afdeling acht het evenals het college ook bevreemdingwekkend dat deze zelfde twee mannen de sleutels aan hem op zijn verzoek zouden hebben teruggeven na constatering van de overtreding. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank dan ook mogen oordelen dat het verhaal van [appellant] niet aannemelijk is, zo dit al zou kunnen afdoen aan zijn verantwoordelijkheid voor de woning.

Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college [appellant] terecht als overtreder van artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw en artikel 4.1.2, aanhef en onder a, van de verordening heeft aangemerkt.

Matiging

7.    Het college heeft de boete conform Bijlage 2 bij de verordening vastgesteld op € 7.500,00 als een eerste en niet bedrijfsmatige overtreding. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet de boete te matigen. Hij heeft voor het eerst op de zitting bij de rechtbank zijn stelling dat hij de boete niet kan betalen onderbouwd door te verklaren dat hij een modaal inkomen heeft en hierbij een aantal stukken te laten zien. De rechtbank heeft dit niet voldoende geacht, ook al omdat door zijn manier van het afleggen van verklaringen niet valt te achterhalen of hij profijt heeft gehad van illegale inkomsten uit het gebruik van de woning. Ook heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] een betalingsregeling kan treffen met het college en dat het hier gaat om een ernstige overtreding.

[appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat hij geen huur ontving voor de woning en dat hij, zoals ook eerder gesteld, niet betrokken was bij de prostitutie-activiteiten. De rechtbank heeft terecht gesteld dat dit soort verklaringen niet voldoende is omdat deze niet zijn te controleren. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat tot matiging van de boete over te gaan.

Conclusie

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Langeveld-Mak

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019

317-898.

 

BIJLAGE

 

Huisvestingswet 2014

Artikel 21

Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;

[…]

Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015

Artikel 4.1.2 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen in artikel 4.1.1:

a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;

[…]