Home

Raad van State, 10-04-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1106, 201804144/1/A2

Raad van State, 10-04-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1106, 201804144/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 april 2019
Datum publicatie
10 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:1106
Zaaknummer
201804144/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.

Uitspraak

201804144/1/A2.

Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 mei 2018 in zaak nr. 16/4733 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 22 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 oktober 2016 vernietigd, het door [appellant] daartegen ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 22 oktober 2016 en de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 2000,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.

Overwegingen

Hoger beroep

1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.

1.1.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de brief van 14 maart 2014 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe heeft zij overwogen dat de brief van 14 maart 2014 geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt, nu die brief niet op enig rechtsgevolg is gericht. In die brief heeft de Belastingdienst/Toeslagen slechts herhaald wat reeds in het besluit van 23 april 2013 is besloten, aldus de rechtbank.

1.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:756), is een herhaald besluit slechts een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht.

1.3.    Bij besluit van 23 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2013 aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag voor de periode tot en met 1 januari 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil. Bij brief van 14 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2013 aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag voor de periode tot en met 1 januari 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.

Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat de besluiten van 23 april 2013 en 14 maart 2014 weliswaar beide strekken tot nihilstelling van de voorschotten huurtoeslag over 2013, maar dat tussentijds bij besluit van 31 december 2013 voorschotten huurtoeslag voor de periode vanaf 1 augustus 2013 zijn toegekend. Gelet op het besluit van 21 december 2013 strekte het besluit van 14 maart 2014 ertoe om het over 2013 aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag  opnieuw op nihil te stellen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

Gelet op de toelichting van de Belastingdienst/Toeslagen is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 14 maart 2014 ertoe strekte om nieuwe rechtsgevolgen tot stand te brengen. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het besluit van 14 maart 2014 dient te worden aangemerkt als een herhaald besluit, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 22 oktober 2016 vernietigd en het door hem tegen het besluit van 14 maart 2014 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie hoger beroep

2.    Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoudens voor zover daarbij de Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 2000,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 22 oktober 2016 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.

Beroepsgronden

3.    [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft aangetoond dat hij huurkosten heeft gemaakt. Volgens [appellant] heeft hij altijd tijdig en adequaat gereageerd op verzoeken om informatie van de Belastingdienst/Toeslagen. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij zijn huurkosten over 2013 heeft voldaan, aldus [appellant].

3.1.    De door [appellant] overgelegde huurovereenkomst, verklaring van de verhuurder over de ontvangen betalingen en het uittreksel uit de aangifte inkomstenbelasting kunnen niet dienen als bewijs van de gestelde huurbetalingen. Uit deze stukken kan niet op objectieve wijze worden afgeleid dat - en wanneer - [appellant] de gestelde bedragen daadwerkelijk heeft betaald. Daarvoor zijn aanvullende stukken nodig, zoals bankafschriften, waaruit de daadwerkelijke betaling volgt. De door [appellant] in 2018 uitvoerde betalingen van de huur, zoals die blijken uit door hem overgelegde bankafschriften, kunnen hem niet baten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:412) brengt het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden mee dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt in beginsel de verschuldigde huurprijs ten tijde van of kort na het verstrijken van de periode waarop de betalingsverplichting betrekking heeft, moet voldoen. Nu het hoger beroep betrekking heeft op de huurtoeslag over 2013 dienen de betalingen die in 2018 hebben plaatsgevonden buiten beschouwing te blijven.

Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij zijn huurkosten over 2013 heeft voldaan.

De beroepsgrond faalt.

4.    [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn procedures over de huurtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2016 in september 2016 zonder zijn toestemming samen te voegen. Verder is hij niet geïnformeerd over de overheveling van zijn bezwaar van het kantoor van de Belastingdienst/Toeslagen in Den Haag naar het kantoor in Utrecht, aldus [appellant].

4.1.    [appellant] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij door het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen in zijn belangen is geschaad of anderszins is benadeeld.

De beroepsgrond faalt.

5.    [appellant] betoogt dat het besluit van 14 maart 2014 niet is gemotiveerd en dat ook de behandelaars van zijn bezwaar hebben nagelaten het besluit nader toe te lichten, zodat hij zijn bezwaar niet kon motiveren.

5.1.    Voor zover het besluit van 14 maart 2014 een motivering ontbeerde, is dit gebrek in bezwaar hersteld, aangezien het besluit op bezwaar van 22 oktober 2016 een uitgebreide motivering bevat.

De beroepsgrond faalt.

6.    [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen de brief van 17 september 2016 ten onrechte naar [persoon] heeft gestuurd, omdat dit niet zijn gemachtigde is in de procedure over de huurtoeslag over 2013. Volgens [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarmee onzorgvuldig gehandeld.

6.1.    De brief van 17 september 2016 is door de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte naar [persoon] gestuurd. Niet in geschil is dat [appellant] de brief toch heeft ontvangen. Bovendien maakt hij gebruik van hetzelfde postbusnummer als [persoon]. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad.

De beroepsgrond faalt.

7.    [appellant] betoogt dat het besluit van 22 oktober 2016 onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarprocedure.

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1986), kan van het horen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.

De beroepsgrond faalt.

Conclusie beroep

8.    Gelet op het voren overwogene zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2016 alsnog ongegrond verklaren.

9.    Van proceskosten in hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 mei 2018 in zaak nr. 16/4733, behoudens voor zover daarbij de Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 2000,00 (zegge: tweeduizend euro);

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Pans    w.g. Nieuwenhuizen

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

633.